Voor u ligt een themanummer met een vijftal artikelen die gebruik maken van gegevens van de Longitudinal Aging Study Amsterdam (LASA). Dit nummer wordt uitgebracht ter gelegenheid van het feit dat LASA 15 jaar bestaat.
Geschiedenis
Rond 1990 ontstond in de toenmalige directie Ouderenbeleid van het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur de behoefte aan een beleidsinstrument voor de ‘monitoring’ van het zelfstandig functioneren van ouderen. Dit zou een longitudinaal, interdisciplinair onderzoek moeten zijn, want om goed inzicht te krijgen in veranderingsprocessen bij ouderen achtte men multi- en bij voorkeur interdisciplinair onderzoek nodig. In Nederland bestond nog geen interdisciplinaire onderzoekstraditie. In 1991 werd subsidie toegekend aan de Vrije Universiteit, in casu aan de vakgroep Psychiatrie, faculteit Geneeskunde, en de vakgroep Sociologie en Sociale Gerontologie, faculteit Sociaal-Culturele Wetenschappen, om dit onderzoek te gaan uitvoeren. Uit een inventarisatie-onderzoek 1 was gebleken dat in beide vakgroepen reeds expertise op het gebied van longitudinaal onderzoek onder ouderen was opgebouwd. Deze expertise werd nu samengevoegd om een interdisciplinair onderzoek op te bouwen. De subsidie was toegekend voor een periode van 10 jaar, omdat men zich realiseerde dat er veel tijd nodig zou zijn om de longitudinale gegevens te verzamelen over een periode die lang genoeg is om zinvolle resultaten van goed wetenschappelijk niveau op te leveren.
Het globale doel van het ouderenbeleid was destijds het vergroten van de zelfstandigheid en de kwaliteit van leven van ouderen. Sindsdien is daar het doel van sociale integratie bijgekomen. Men verwachtte dat door het gebruik van longitudinale gegevens beleidsrelevante aspecten van het ouder worden aangewezen en nieuwe beleidsdoelen ontwikkeld zouden worden. In zijn uitwerking werd LASA een longitudinaal onderzoeksprogramma over predictoren en consequenties van veranderingen in zelfstandigheid en welbevinden van ouderen vanaf 55 jaar. Centraal in LASA worden vier componenten van functioneren onderscheiden: lichamelijk, cognitief, emotioneel en sociaal. De vier componenten dragen in verschillende mate bij aan de zelfstandigheid, de kwaliteit van leven en de sociale integratie. De volgende vraagstellingen werden als ‘rode draad’ geformuleerd:
1. Welke veranderingen in de tijd vinden plaats in het lichamelijke, cognitieve, emotionele en sociale functioneren van ouderen?
2. Welke predictoren van verandering in (de vier componenten van) functioneren kunnen worden gevonden?
3. Hoe hangen veranderingen in de vier componenten onderling samen?
4. Welke zijn de consequenties van veranderingen in het functioneren van ouderen in termen van bijdragen aan de samenleving, noodzakelijke aanpassing en hulpbehoefte?
Gaandeweg werden (en worden) specifiekere vraagstellingen geformuleerd, deels ten behoeve van het hoofdonderzoek, deels ten behoeve van deelstudies waarvoor in deelsteekproeven aanvullende gegevens worden verzameld.
Na de eerste 10 jaar bleek LASA inderdaad een duidelijke plaats in de internationale wetenschappelijke wereld te hebben verworven. 2 In 1999 was de derde waarnemingsronde afgesloten, en kon pas goed worden begonnen met het beantwoorden van de oorspronkelijke vraagstellingen. De subsidie door het ministerie, inmiddels omgedoopt tot Volksgezondheid, Welzijn en Cultuur, werd voortgezet, eerst voor twee jaar (2001-02), daarna voor vijf jaar (2003-07). De bepaling bij de toekenning van deze subsidies was dat expliciet aandacht zou worden besteed aan het praktisch nuttig maken van de resultaten. Voorop bleef staan dat wetenschappelijke kwaliteit voorafgaat aan maatschappelijk nut.
Huidige stand van zaken
In de jaren sinds 2000 is door LASA-medewerkers op meerdere fronten gewerkt aan de vertaalslag van wetenschap naar beleid en praktijk. Er is een medewerker ‘kennis-transfer’ aangesteld, die op pad ging om de resultaten van onderzoek te bespreken met groepen in het ‘maatschappelijk middenveld’ die werkzaam zijn in ouderenbeleid en ouderenzorg. 3 Er zijn bijdragen geschreven voor vakbladen, leerboeken en internetsites. Ook is aandacht besteed aan informatievoorziening aan het algemene publiek via kranten, tijdschriften en een brochure. 4 Een belangrijke uitkomst van deze activiteiten is dat er onderzoeksvragen uit het middenveld naar LASA terugkwamen. In samenspraak met beleids- en praktijkinstanties werd vervolgens door LASA-onderzoekers gewerkt aan de beantwoording van deze vragen en de terugvertaling naar beleid en praktijk. Een voorbeeld is de samenwerking met de instanties betrokken bij de ouderenzorg in Zwolle. 5
Intussen is de wetenschappelijke kwaliteit niet uit het oog verloren. Sinds 2001 zijn 13 onderzoekers gepromoveerd op onderwerpen uiteenlopend van risicofactoren voor herhaald vallen tot de relatie tussen sociale participatie en cognitief functioneren. Evenveel andere onderzoekers hebben gegevens van LASA gebruikt in één of meer hoofdstukken van hun proefschrift. Op dit moment zijn 17 promovendi bij LASA aangesloten. Inclusief post-docs en senioronderzoekers fluctueerde het aantal LASA-medewerkers in de afgelopen periode tussen 35 en 45. Drie medewerkers zijn permanent bezig met gegevensverzameling en datamanagement, welk aantal tijdens waarnemingsperioden wordt uitgebreid. Bij elkaar hebben LASA-onderzoekers sinds 2001 180 artikelen gepubliceerd in internationale wetenschappelijke tijdschriften, waarvan vele in samenwerking met onderzoekers in binnen- en buitenland. Daarnaast zijn 42 Nederlandstalige artikelen gepubliceerd, en 41 hoofdstukken in boeken van Nederlandse en internationale uitgevers. De afgelopen jaren is de productie van LASA aanzienlijk toegenomen – geheel in overeenstemming met de verwachting dat de longitudinale gegevens pas na langere tijd hun vruchten zouden afwerpen. Ter illustratie van de toename in producten kan worden aangevoerd dat in 2003 de 100e internationale publicatie met LASA-gegevens kon worden gevierd. In 2006 is al de 200e internationale publicatie van de pers gerold.
Inhoud
Het Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie heeft eerder zijn pagina’s opengesteld voor een themanummer om LASA-onderzoeksresultaten bekend te maken aan Nederlandstalige geïnteresseerden, destijds onder de titel ’Tien jaar LASA’.6 Ook ditmaal is het uitbrengen van een themanummer een welkome gelegenheid, want de veelgenoemde verdiensten van interdisciplinair onderzoek ten spijt, een apert nadeel is dat de onderzoeksresultaten over zoveel disciplines en bijbehorende wetenschappelijke tijdschriften worden verspreid, dat voor een bepaalde groep geïnteresseerden altijd maar een deel van de uitkomsten gemakkelijk toegankelijk is.
Het huidige themanummer geeft met vijf artikelen een indruk van de variatie aan resultaten die onderzoek met LASA-gegevens oplevert. De bestudeerde uitkomsten betreffen alle componenten van functioneren waarop LASA zich heeft toegelegd. Ook de gebruikte methoden zijn gevarieerd. Zowel incidentie van problemen als relevante veranderingen in functioneren worden beschreven; de ene keer met het doel te verklaren, de andere keer om te voorspellen. Bovendien wordt nagegaan welke verschuivingen tussen 1992 en 2002 zijn opgetreden in de leeftijdsgroep van 55 tot 65 jaar, hetgeen mogelijk is doordat in 2002 een nieuwe steekproef aan het LASA-onderzoek is toegevoegd met hetzelfde steekproefkader als in 1992. Zo kunnen specifieke kenmerken van de ‘nieuwe generatie’ ouderen worden onderzocht.
In het eerste artikel (Broese van Groenou) komen aldus cohortverschillen in sociale participatie aan de orde en wordt gezocht naar verklaringen voor de waargenomen verschuivingen. Het tweede artikel (Pluijm et al.) richt zich op de invloed van gezonde leefstijl op achteruitgang in lichamelijke prestatie. De leefstijl is niet alleen nagevraagd aan het begin van het onderzoek, maar ook is met behulp van retrospectieve gegevens gereconstrueerd hoe de leefstijl was op jongvolwassen en middelbare leeftijd. Hier wordt de toegevoegde verklarende waarde van een levensloopaanpak aangetoond. De twee volgende artikelen richten zich op vroegsignalering van problemen door het opstellen van beslisbomen om groepen ouderen met verhoogd risico te bepalen. Het artikel van Comijs et al. behandelt cognitieve achteruitgang en dementie, dat van Schuijt-Lucassen et al. betreft regieverlies. Deze artikelen hebben potentiële relevantie voor beleid en praktijk. Het laatste artikel (Braam et al.) richt zich op de rol van geloofsbeleving bij het emotioneel functioneren in de allerlaatste levensfase. Dit onderzoek maakt gebruik van een deelonderzoek in LASA, waarbij nabestaanden van overleden respondenten werden benaderd om informatie te krijgen over het lichamelijk en mentaal functioneren in de laatste week van het leven.
Deze selectie van onderwerpen geeft enigszins een beeld van de zowel de reikwijdte als de diepgang van een longitudinaal, interdisciplinair onderzoek als LASA. Verschillende van de beschreven resultaten worden bediscussieerd tijdens het publiekssymposium ’15 jaar LASA’ op donderdagmiddag 14 december 2006 in de Vrije Universiteit. Hier zullen referenten uit beleid en praktijk reageren op de onderzoekspresentaties, waarmee een extra gelegenheid is geschapen om de gebruikswaarde van LASA-gegevens voor het aanwijzen van beleidsrelevante aspecten van het ouder worden en voor ontwikkeling van nieuwe beleidsdoelen, te verhogen.