Cecile Vossen en Ringel Goslinga. Terugkijken: Verhalen over het leven. Utrecht: Uitgeverij Ten Have, 2016. ISBN: 9789025905064.
De naderende dood van haar vader was voor Cecile Vossen de aanleiding tot het maken van dit boek. Zij vroeg zich af wat de nabijheid van de dood hem te zeggen had over het leven. Haar vader overleed echter vóór een gesprek daarover plaats vond, maar zij vond wel 21 anderen met een ‘doodsvonnis’ bereid te praten over hun leven vanuit hun ervaring met de naderende dood. Enkelen zijn nog jong, de meesten van ‘middelbare leeftijd’ (tussen de 40 en 70) en sommigen ‘oud’. Vossen overlegde met fotograaf Ringel Goslinga en het resultaat is een prachtig boekwerk, mede dankzij de samenwerking met ontwerper Sybren Kuiper.
Elke geïnterviewde verschijnt in een paginagrote (318 mm x 249 mm) zwart-wit foto waarop hij/zij de lezer ernstig aankijkt. Alleen de jongste, de 21-jarige Laura, heeft een vage glimlach op haar gezicht. De volgende pagina is een groot wit veld met alleen de voornaam van de betrokkene, gevolgd door opnieuw een wit veld met vier of vijf korte regels over leeftijd, ziekte en levensloop. Ten slotte is er een pagina met vijf tot zes alinea’s waarin de betreffende persoon reflecteert op het leven en het zeer nabije einde daarvan.
Het geheel oogt als een sober salontafelboek dat men bepaalde mensen bij bepaalde gelegenheden als geschenk kan
geven. Ik vroeg me af wie die ‘bepaalde mensen’ zouden kunnen zijn. Ik vermoed niet degenen die in dezelfde situatie verkeren als de geïnterviewden. Dat zou waarschijnlijk een te directe verwijzing zijn naar hun eigen dood, een gebaar dat ondanks de opbeurende woorden in het boek toch te pijnlijk gevonden zal worden. Het lijkt me eerder een cadeau voor nabestaanden.
Vossen schijft in haar nawoord dat ze getroffen werd door de wijze waarop deze mensen het leven tot het laatst omarmden maar tegelijkertijd meebogen met wat onvermijdelijk was. “Het genieten tot op het laatst.” En de dankbaarheid voor dat leven. Niemand zou zijn/haar leven nog eens over willen doen, ook niet degenen wier leven een tamelijke puinhoop was geweest. Dat is inderdaad wat ook mij trof en ik vroeg me af: is dit niet te mooi om waar te kunnen zijn? Ik moest denken aan voorbeelden – ook in mijn eigen omgeving – van mensen die tot het uiterste gingen om genezing te vinden voor hun ongeneeslijke ziekte en de dood nooit wilden aanvaarden. Ik moest ook denken een het overbekende gedicht van Dylan Thomas “Rage, rage against the dying of the light.”
Laat dit ontroerende boek een kentering zien in ons omgaan met de dood? Een soort verzoening die het gevolg zou kunnen zijn van de haast onbeperkte medische mogelijkheden tot verlenging van het leven? “Het wordt tegenwoordig steeds moeilijker om dood te gaan,” hoorde ik laatst iemand zeggen. Is het een reactie op de hybris van huidige discussies die voorspellen dat mensen binnenkort honderden jaren kunnen leven? Verdwijnt het taboe op de dood?
Of is het de wijze waarop dit boek tot stand kwam die een wat rooskleurig beeld oplevert over het levenseinde? Een uitnodiging voor een gesprek daarover is tevens een uitnodiging je van je ‘beste kant’ te laten zien, je een ‘sportieve verliezer’ te tonen. Een kans om een diep verdriet en bittere ontgoocheling om te zetten in een positieve zingeving? Geen schelden en te keer gaan zoals de dichter Thomas, maar aanvaarding en troost, niet zozeer voor jezelf maar voor degenen die achterblijven. Ik wil dat illustreren met de onthutsend mooie woorden van Laura, die op haar 21e de meeste reden heeft te keer te gaan. Zij heeft de gave van het woord. De wijze waarop ze verdriet en troost verbindt laat de lezer in verwarring achter, in een mengeling van verbijstering en bewondering: “Mijn leven is zonder toekomst en dat besef doet soms pijn, diep vanbinnen. Ik laat dat verdriet wel zien. Maar ik wil dat mijn vriendinnen zich vrij voelen om hun dromen met mij te delen: over hun toekomstige master, hun vriendjes, waar ze later willen wonen. Het is een raar soort verdriet. Het is droefheid om wat in mijn leven nooit gaat komen, maar waarvan ik ook niet weet wat het geweest zou zijn. Er is ook verdriet om wat er wèl is en wat ik straks dus moet loslaten. Dat verdriet overheerst en juist dié pijn wil ik voelen. Dat is een heel bewuste keuze. Dat verdriet troost me ook, omdat het me vertelt dat mijn leven de moeite waard is geweest.”