Kernwoorden:


1446 Weergaven
3 Downloads
Lees verder

Teun Geurts. Grandparent – grandchild relationships in The Netherlands: a dynamic and multigenerational perspective. Proefschrift VU Amsterdam, 2012, (4)-152 pp. ISBN:978-90-5335-537-4

Dit proefschrift handelt inderdaad, zoals aangekondigd in de titel, over de relatie tussen grootouders en kleinkinderen, maar niet in de eerste plaats over deze relatie zoals ze zich in de verbeelding van de lezer spontaan aandient. Het gaat over grootouders en (jong)volwassen kleinkinderen tussen 18 en 35 jaar oud. De auteur beoogt met zijn onderzoek de bevordering van de wetenschappelijke kennis over de relatie tussen grootouders en kleinkinderen in Nederland. Hij bestudeert de relatie vanuit een dynamisch en meervoudig generationeel perspectief. Het onderzoek focust op: (1) de individuele tijd waarin zich allerlei veranderingen voordoen die gerelateerd kunnen zijn aan de aard van de relatie tussen de grootouders en de (volwassen) kleinkinderen, (2) de impact van de frequentie en de aard van de contacten en ervaringen uit het verleden op de actuele grootouder-kleinkind relatie én op de relatie tussen de grootouders en hun volwassen kinderen, de ouders van hun kleinkinderen, en (3) de impact van maatschappelijke veranderingen tussen 1992 en 2006 op het aantal grootouders dat op kleinkinderen past. De vier onderzoeksvragen die bij de drievoudige thematiek van het levenslooponderzoek aansluiten komen aan bod in vier hoofdstukken voorafgegaan door een inleidend hoofdstuk en gevolgd door een samenvattend en vooruitblikkend slothoofdstuk. Een degelijke samenvatting in het Nederlands verhoogt beslist de toegankelijkheid van dit interessant onderzoek voor een breder publiek.

De auteur kon voor dit onderzoek gebruik maken van grote databestanden uit diverse onderzoeksprogramma’s (Netherlands Kinship Panel Study – Living arrangements and social networks of older adults – Longitudinal Aging Study Amsterdam). De onderzoeksprocedures en de resultaten van de vier studies, waarvan drie al gepubliceerd, zijn voortreffelijk beschreven. Zoals gebruikelijk in wetenschappelijke artikelen worden ook steeds de beperkingen van het onderzoek aangegeven. Dit betekent dat deze lezer de vraagtekens die hij hier en daar plaatste bij bepaalde vaststellingen en interpretaties door de auteur (eigenlijk “auteurs”) in de discussie vakkundig beaamd of beantwoord zag. Lezers die geïnteresseerd zijn in de thematiek zullen in meerdere onderzoeksresultaten de bevestiging vinden van hun eigen observaties. Hier volgen enkele resultaten.

Het blijkt dat (jong)volwassen kleinkinderen contact hebben met hun grootouders, maar niet al te frequent; dat tussen de leeftijden van 18 en 35 jaar (evenwel slechts cross-sectioneel vastgesteld) het contact afneemt; dat nog bij zijn ouders wonen de kans op contact verhoogt, en dat er meer contacten zijn met grootouders langs moeders kant. Het tanend contact tussen grootouders en kleinkinderen in de vroege volwassenheid is zeker de voortzetting van een vermindering van het contact dat al in de vroege adolescentie begonnen is. Terecht wijst de auteur er ook op dat informatie over de geografische afstand tussen de grootouder en het kleinkind ook bijkomend licht had kunnen werpen op de vastgestelde contactfrequentie.

Een kwart van een groep grootouders (55-plussers) met gemiddeld vier kleinkinderen noemt minstens één ervan waarmee ze frequente en belangrijke contacten hebben als behorend tot hun sociaal netwerk. Het met een kleinkind intens contact gehad hebben toen het nog jong was, vergroot de kans dat de relatie later ook nog door de grootouders als belangrijk geïdentificeerd wordt. Terecht wijst de auteur er op dat achter het door mannen en vrouwen in gelijke mate vernoemen van een kleinkind in hun netwerk verschillen in omgang schuil kunnen gaan.

Het investeren in de relatie met kleinkinderen lijkt ook nog op een andere manier te lonen. Grootouders die vroeger regelmatig op de kinderen van hun zonen hebben opgepast krijgen van die zonen 13 jaar later vaker instrumentele en emotionele steun. Voor oppas van kinderen van dochters geldt dit verband niet. Vermoedelijk steunen dochters hoe dan ook hun steunbehoevende ouders. Mij lijkt het ook nog de vraag of steun van de zonen niet vaak gedelegeerd wordt naar de partner.

Bij de historische evolutie van de grootouder-kleinkindrelatie tussen 1992 en 2006 valt te noteren dat de kans dat de grootouders oppassen op de kinderen van hun dochters (dit alleen werd onderzocht) toenam van 0,23 naar 0,41.

In de discussie in vier specifieke hoofdstukken en in de algemene discussie biedt de auteur zeer waardevolle theoretische beschouwingen, methodologische reflecties, interessante interpretaties en uitzichten op voortgezet onderzoek. Het maatschappelijk belang van de relatie tussen grootouders en hun kleinkinderen op het levenslooptraject van beiden en op dat van de middengeneratie is reëel maar variabel. Vele factoren spelen een rol. Dit mooi onderzoek heeft er een aantal gedetecteerd. Zowel psychologisch als sociologisch onderzoek dat zich in de toekomst op de relatie grootouders-kleinkinderen richt, zal in dit proefschrift onmisbare inspiratie vinden.

Alfons Marcoen