De start van de Nederlandse Vereniging voor Gerontologie, de NVG
Het is 1946. De Tweede Wereldoorlog is pas een jaar afgelopen en Nederlandse wetenschappers maken zich vooral druk over problemen met de jeugd. Door de oorlog en de chaotische periode die daarop is gevolgd, werd de jeugd veelal aan haar lot overgelaten en ‘verwildering’ van de jongeren dreigt. Tijdens het Nationaal Congres Volksgezondheid, waar deze problematiek veelvuldig aan de orde komt, is er een arts die de aandacht trekt door met name de armoede onder ouderen aan de kaak te stellen. Die man is dr. Pieter Muntendam, de man die in de ontwikkeling van de Nederlandse gerontologie een grote rol zal gaan spelen.
Muntendam was docent Sociale Geneeskunde en werkte als medisch adviseur voor een verzekeringsmaatschappij. Hij kende de armoedecijfers van ouderen in Amsterdam, waar een derde deel van de ouderen in bittere armoede leefde. Dergelijke armoede is ongezond. Muntendam pleitte daarom in zijn rede voor periodiek medisch onderzoek onder ouderen.
De rede van Muntendam kreeg veel aandacht. De belangstelling voor ouder worden en de positie van ouderen in de maatschappij nam toe. Overigens was die positie al sinds het einde van de negentiende eeuw onderwerp van studie. Tijdens het interbellum verschenen verschillende artikelen over karakterkenmerken van ouderen. Na de oorlog was men echter in een nieuw tijdperk beland en verschoof de aandacht naar het armoedeprobleem en de daarmee samenhangende medische en psychische problemen [ 1 ]. De wetenschappelijke belangstelling voor veroudering, en dat was nieuw, nam na de oorlog niet alleen toe, maar werd door de oprichting van de NVG structureel op de kaart gezet met sociale, medische, psychische en economische aspecten.
Muntendam stond niet alleen. Prof. dr. J. G. Sleeswijk had een bijzondere interesse in het proces van ouder worden. Hij was voorstander van een integrale benadering van het vraagstuk en had samen met een aantal auteurs een boek geschreven: De ouderdom van geneeskundig standpunt beschouwd-een handboek voor artsen. Hoewel de titel suggereert dat het boek de ouderdom alleen medisch belicht, is niets minder waar. Biologische, psychologische, sociologische en economische aspecten komen in dit boek eveneens aan de orde. Hoewel het al in 1946 gereed was, kon het door de papierschaarste na de oorlog, pas in 1948 verschijnen. Het is lang niet alleen het eerste maar ook hét standaardwerk van de gerontologie in Nederland geweest.
Muntendam en Sleeswijk vonden elkaar. Sleeswijk nam het initiatief voor de oprichting van de Nederlandse Vereniging voor Gerontologie in 1947. Sleeswijk werd voorzitter en bleef dat tot 1953. Muntendam was de eerste secretaris. Aanvankelijk wilde de vereniging zich niet alleen bezighouden met wetenschappelijk onderzoek. De daadwerkelijke verbetering van de zorg voor ouderen was eveneens doelstelling van de nieuwe vereniging. Toegang tot de vereniging hadden echter alleen academici. Dat heeft de richting van de vereniging sterk bepaald. En hoewel Sleeswijk anders dacht en ouder worden zeker niet alleen wilde medicaliseren, waren de eerste leden toch vooral artsen en werd de NVG door de buitenwacht vooral als een medisch-wetenschappelijke club beschouwd. Vooral Muntendam maakte zich sterk voor het maatschappelijk karakter van de gerontologie [ 2 ].
Tot in de jaren 80 bleven gerontologen en geriaters gezamenlijk in de vereniging. Toen richtten de geriaters een eigen vereniging op: de Nederlandse Vereniging voor Geriatrie (NVvG), later nogmaals uitgesplitst naar NVKG (Nederlandse Vereniging voor Klinisch Geriaters) en de vereniging voor sociale geriaters (NVSG). Inmiddels zijn er veel verschillende, disciplinaire verenigingen actief, zoals Verenso (specialisten ouderengeneeskunde), de Sectie ouderenpsychologie van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), de Vereniging voor Gerodontologie, de Nederlandse Vereniging voor Verouderingsonderzoek, de afdeling Geriatrie en Gerontologie van de V&VN (Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland), de afdeling ouderenpsychiatrie van de NVP en de Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie in de Geriatrie [ 3 ].
Professionalisering
De NVG heeft zich in al de jaren van haar bestaan bezig gehouden met professionalisering. Eén van haar grootste en meest indringende activiteiten was de oprichting van het Nederlands Instituut voor Gerontologie (NIG) in 1976. In wetenschappelijke kringen was men bezorgd dat de gerontologie als wetenschap zou fragmenteren [ 4 ]. De NVG had al eind jaren zestig daarover haar zorgen uitgesproken en zij wilde een instituut inrichten dat alle onderzoek en publicaties op het gebied van de gerontologie zou bundelen. Bovendien zou het instituut ook coördinerend kunnen optreden. Verder moest het instituut een soort makelaarsrol vervullen tussen wetenschappelijk onderzoek en praktijk. Maatschappelijke vraagstukken die ouderen betroffen zouden richting wetenschappelijk onderzoek gestuurd dienen te worden. De oprichting van dit instituut heeft veel voeten in de aarde gehad maar het heeft uiteindelijk succesvol geopereerd. Een van haar eerste opdrachten was het registreren van wetenschappelijk gerontologisch onderzoek tot dan toe. Op basis van deze registratie zou een nieuw nationaal onderzoeksprogramma kunnen starten. En dat is ook gebeurd. Op basis van de registratie zijn twee onderzoeksprogramma’s gestart: SOOM (Stichting Onderzoek op het terrein van de Ouder wordende Mens) en NESTOR (Nederlands Stimuleringsprogramma Ouderenonderzoek). Het secretariaat van deze programma’s werd door het NIG verzorgd. Ook heeft het NIG twee boekenreeksen uitgegeven onder de titels: Moderne Gerontologie en NIG Trendstudies. Een aantal cahiers over gerontologische thema’s zag eveneens het licht. De opbouw van een bibliotheek vormde een belangrijke taak. In totaal zijn 20.000 boeken, studies en onderzoeken verzameld.
Het NIG is als zelfstandig instituut 24 jaar blijven bestaan. Het is in 2000 opgegaan in het Kenniscentrum Ouderen, dat beheerd werd door het Nederlands Instituut Zorg en Welzijn (NIZW) en later door Vilans als één van de rechtsopvolgers van dit instituut. Veel kennis over ouder worden is op de site van Vilans te zien en voor iedereen toegankelijk. De NIG-bibliotheek is bewaard gebleven en de NVG heeft het op zich genomen om de bibliotheek te inventariseren en opnieuw te ontsluiten.
Door het wegvallen van het NIG als ‘gezicht’ van de gerontologie in Nederland, lijkt het alsof de gerontologie over allerlei disciplines gefragmenteerd is, maar dat beeld is niet helemaal terecht. Er zijn zeker ook onderlinge verbindingen tussen de disciplines. De NVG ziet het bijvoorbeeld als haar taak om aan die verbinding bij te dragen. Dat doet zij door eens in de twee jaar een nationaal congres te organiseren, waar aan wetenschappers een platform wordt geboden om elkaar op de hoogte te houden van ontwikkelingen.
Onderzoeksprogramma’s
De gerontologie als wetenschap heeft zich via een toenemend aantal disciplines ontwikkeld en stoelt nu in basisdisciplines als psychologie, sociologie, biologie en de medische en gezondheidswetenschappen. Begin jaren vijftig verschijnt er veel medisch wetenschappelijk onderzoek, eind jaren zestig is er een hausse aan sociaalwetenschappelijk onderzoek naar ouderen. Ook de biologische gerontologie kwam tot ontwikkeling, met name in het door de overheid gefinancierde Instituut voor Experimentele Gerontologie (IVEG) in 1970 als onderdeel van TNO. Deze ontwikkeling werd onderbroken door de sluiting van het IVEG, maar heeft in de jaren 2000 een doorstart gemaakt doordat de biologie weer een toenemend maatschappelijk aanzien genoot. In 2016 is zelfs een nieuwe vereniging van bio- en klinisch gerontologen opgericht om de vele beoefenaren van deze takken van de gerontologie te integreren en een forum voor uitwisseling te verschaffen: de Nederlandse Vereniging voor Verouderingsonderzoek (Engels: Dutch Society for Research on Ageing). Sinds de jaren 1990 heeft de gerontologie versterking gekregen vanuit de epidemiologie en het zorgonderzoek. De laatste jaren is er waarschijnlijk sprake van evenwicht tussen de verschillende disciplines van de gerontologie. Onderzoek wordt niet meer geregistreerd, zoals het NIG een aantal jaren heeft gedaan, dus feitelijk is de verhouding niet bekend.
Prioriteitsprogramma Gerontologie
Het eerste nationale programma gerontologie werd uitgevoerd onder sturing van het wetenschappelijk instituut ZWO (Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek). Het programma had de naam ‘Prioriteitsprogramma Gerontologie’. Onder deze titel werden fundamenteel wetenschappelijke onderzoeksprojecten uitgevoerd: dertig biomedische, acht experimenteel psychologische en twee sociaalwetenschappelijke. Dat was het begin van een traditie van nationale wetenschappelijke programma’s op het gebied van de gerontologie.
SOOM
Nadat het NIG zijn registratie van onderzoeken in 1976 op de rails had, ging de Stuurgroep Onderzoek Ouder wordende Mens (SOOM) aan het werk. Drie ministeries financierden dit programma: het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, het ministerie van Sociale Zaken en het ministerie van Onderwijs en Wetenschapsbeleid. Kenmerkend voor deze stuurgroep was dat zij niet alleen bestond uit wetenschappers en ambtenaren van de betrokken ministeries, maar dat ook de ouderenorganisaties en maatschappelijke instituten in de stuurgroep vertegenwoordigd waren. De stuurgroep beoordeelde de projecten die aangevraagd werden, niet alleen vanuit wetenschappelijke relevantie, maar ook de maatschappelijke relevantie moest duidelijk aanwezig zijn. Daarom kon het werkveld eveneens projecten indienen. Er was veel mogelijk: SOOM bestreek het hele gerontologische werkveld. Er werden vele studies gefinancierd, dertien biologische, zeventien klinisch-medische en negenendertig sociaalwetenschappelijke, en nog vijftien toegepaste onderzoeken, maar de projecten waren op een enkele na, vrij klein en stonden dikwijls op zichzelf.
NESTOR
De les uit SOOM was dat de sturing van een nationaal programma strakker moest. Haar opvolger ging in 1988 van start en kreeg de naam NESTOR (Nederlands Stimuleringsprogramma Ouderenonderzoek). Dit programma was gefinancierd door het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en het ministerie van Onderwijs en Wetenschapsbeleid. De hoofdlijnen van dit programma stonden vast. Hoofdthematiek was levensloopontwikkeling en dat was uitgewerkt naar vijf domeinen: levensloop, sociale netwerken, biologische veroudering, chronische aandoeningen en economische aspecten [ 5 ]. Het programma had consolidatie van onderzoek als doel en is daarin ook geslaagd. Een aantal onderzoeken die toen zijn gestart lopen nog steeds of de resultaten leveren nog steeds onderzoeksmogelijkheden.
Aan de Vrije Universiteit heeft het sociaalwetenschappelijke survey-onderzoek Leefvormen en Sociale Netwerken van Ouderen longitudinale voortzetting gekregen in de Longitudinal Aging Study Amsterdam (LASA). In Leiden vond in het Centre for Economic Research on Retirement and Aging het CERRA-onderzoek plaats over de economische aspecten van veroudering. Dit onderzoek heeft na de afsluiting van NESTOR geen vervolg gekregen. Aan de Radboud Universiteit Nijmegen kwam een geriatrisch programma tot ontwikkeling, waardoor het klinisch-geriatrische onderzoek een sterke impuls kreeg die tot op heden vruchten afwerpt. De Rijksuniversiteit Groningen heeft binnen NESTOR de Groningen Longitudinal Ageing Study (GLAS) ontwikkeld. Dit programma is weliswaar afgerond maar is in 2010 opgevolgd door het zeer grootschalige programma Healthy Ageing, waarin het onderzoek LifeLines centraal staat met ruim 150.000 deelnemers van alle leeftijden uit de drie noordelijke provincies. Binnen dit programma staat de sociaalwetenschappelijke bijdrage enigszins op de achtergrond ten gunste van meer biologische en ziektegerelateerde studies. Het NESTOR-programma werd afgerond in 1996.
Succesvol Ouder Worden
NESTOR werd opgevolgd door een nieuw nationaal programma, Succesvol Ouder Worden (SOW). Maar als zo vaak na een succesvol verlopen operatie, kreeg dit programma minder impact. De reden is moeilijk te achterhalen en is complex. Enerzijds werden subsidies gericht op relatief kleinschalige studies, met name interventiestudies, die net als bij SOOM veelal op zichzelf stonden. Anderzijds gingen de ministeries zich minder met onderzoek bemoeien en de aansturing werd ondergebracht bij specifieke instituten. Deze instituten waren nog niet helemaal ingeregeld om onderzoek te initiëren en te stimuleren. Op sommige universiteiten werd voortgeborduurd op de NESTOR-onderzoeken zoals in Maastricht, Amsterdam en Groningen. Daardoor was wellicht de belangstelling voor nieuwe initiatieven wat geluwd. Zo zullen er wel meer redenen zijn waarom dit onderzoeksprogramma niet zoveel impact heeft gehad als NESTOR. Het SOW-programma werd in 2000 afgesloten.
ERGO
Nadat SOW was afgerond bleef gerontologisch onderzoek aan verschillende universiteiten een belangrijke plaats innemen. Een van de meest grootschalige studies vindt plaats aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam (nu: Erasmus Medisch Centrum) in de vorm van een langlopend bevolkingsonderzoek onder 55-plussers in de buitenwijk Ommoord van Rotterdam, het ERGO-onderzoek (Erasmus Rotterdam GezondheidsOnderzoek). Dit longitudinale onderzoek loopt sinds 1990 en heeft in 2000 en 2004 nieuwe, deels jongere, deelnemers betrokken. Het databestand bevat gegevens van ruim 10.000 mannen en vrouwen. Doel van dit onderzoek is inzicht krijgen in de oorzaken van veelvoorkomende chronische ziekten bij ouderen, te weten hart- en vaatziekten, botontkalking en artrose, dementie en oogziekten zoals maculadegeneratie en glaucoom. Ook dit onderzoek vormt nog jarenlang een bron voor onderzoekers.
MAAS
Aan de Maastricht University werd de Maastricht Ageing Study (MAAS) opgezet. Daaropvolgend is de cognitieve gerontologie tot bloei gekomen. Dit longitudinale onderzoek richtte zich op alle volwassen leeftijden met nadruk op ouderen. De dataverzameling van dit onderzoek is inmiddels afgelopen, maar met de bestanden die beschikbaar zijn voor externe onderzoekers kan nog jarenlang onderzoek worden verricht. De Maastrichtse onderzoeksgroep was een van de initiatiefnemers van het Nationaal Initiatief Hersenen en Cognitie (www.hersenencognitie.nl).
LASA
Een tot op de dag van vandaag succesvol vervolg van NESTOR is LASA (Longitudinal Aging Study Amsterdam). Al tijdens de voorbereiding van NESTOR werd met name op het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (het huidige VWS) nagedacht over een multidisciplinair longitudinaal programma. En dat werd LASA. LASA wordt uitgevoerd aan de Vrije Universiteit en het VU Medisch Centrum Amsterdam en wordt nog steeds gefinancierd door het ministerie van VWS. Op zich betekende de toekenning van dit programma aan één universiteit een breuk met de voorgaande nationale programma’s. LASA is in 1991 van start gegaan. Het onderzoek wordt uitgevoerd in drie regio’s verspreid over Nederland, en is gebaseerd op steekproeven in 1992, 2002, en 2013 in die regio’s. Iedere drie jaar worden de deelnemers thuis geïnterviewd en getest. In 2016 werd de achtste meetcyclus afgerond. De focus van het onderzoek ligt op het fysieke, emotionele, cognitieve en sociale functioneren van mensen op latere leeftijd [ 5 ]. De databestanden van LASA zijn beschikbaar voor externe onderzoekers. Zij vormen een rijke bron van informatie voor veel promovendi, evenals voor beleidsmakers (www. lasa-vu.nl).
NPO
Er is al geconstateerd dat na het programma SOW de belangstelling op de ministeries om zich te bemoeien met wetenschappelijk onderzoek was geluwd. Dat had ermee te maken dat het initiëren en stimuleren van onderzoek steeds minder als een taak van ambtenaren werd gezien. Het idee was dat er in Nederland al gespecialiseerde instituten waren zoals NWO (Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek) die beter waren berekend op een dergelijke taak dan ambtenaren op de ministeries. Bovendien waren de ambtenaren meer geïnteresseerd in onmiddellijke resultaten dan in langdurig, fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. Daardoor ontstond er een kloof tussen de visie van de wetenschappers in de stuurgroepen van de nationale programma’s en de ambtenaren. Die laatsten moesten echter wel voor de financiering zorgdragen. Na SOW kwam er geen nieuw nationaal multidisciplinair programma meer. De ontwikkeling van een nieuw programma kwam tot stand in een nieuw gevormd instituut, ZonMW (een fusie van ZorgOnderzoek Nederland en NWO-Medische Wetenschappen).
ZonMW had in haar stimuleringsbeleid niet alleen onderzoek in de portefeuille maar had ook een poot ‘kwaliteitsverbetering’. Dat betekende dat de focus van het onderzoek verlegd werd van fundamenteel naar toegepast onderzoek. Implementeren van kennis ter verbetering van de zorg in de praktijk. Daar lag de kern. Onderzoek gericht op ouderen had een tijdlang geen hoge prioriteit. Dat veranderde in 2008 met de lancering van het Nationaal Programma Ouderenzorg (NPO). In het kader van het NPO werd aan de acht universitaire medische centra (UMCs) gevraagd het initiatief te nemen regionale geriatrische netwerken tot stand te brengen. Samen met de professionals en wetenschappers werden voor knelpunten in de ouderenzorg oplossingen bedacht. In de acht UMC-regio’s moest nauw worden samengewerkt tussen opleidingsinstituten, beroepsbeoefenaren, kennisinstituten en ouderenorganisaties. In dergelijke netwerken participeren partijen die een rol hebben in de zorg voor en het welzijn van ouderen zoals de huisarts, de apotheek, de verzorg- en verpleeginstellingen, het ziekenhuis, de woningcorporatie, de thuiszorg, de gemeente en de verzekeraar. In dit netwerk zijn ook de ouderen vertegenwoordigd. Zij kregen een belangrijke stem. De problemen zoals zij die ervaren en hun wensen waren richtinggevend voor de projecten die in de regio opgepakt moesten worden.
Doel van NPO was om de door het beleid beoogde omslag van aanbodgestuurde zorg naar vraaggestuurde zorg te begeleiden. Dat betekende een geweldige cultuuromslag, niet alleen voor de professionals in de zorg, maar ook voor de ouderen zelf. Momenteel wordt in het NPO met name gewerkt aan de implementatie van zorgvernieuwingen. De innovaties die uit het NPO gekomen zijn, zijn gebundeld op de website www.beteroud.nl, met als doel te komen tot een verdere verspreiding en implementatie. Het Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie bracht tussen 2012 en 2016 vier themanummers over het NPO uit.
Internationalisering
Buiten deelname aan nationale programma’s nemen veel Nederlandse wetenschappers deel aan tal van internationale onderzoeksprogramma’s, zowel in Europees verband als wereldwijd. Sinds het vijfde kaderprogramma (gestart in 1999) ruimt de EU in toenemende mate plaats in voor onderzoek naar veroudering en ouderen, waarvan Nederlandse onderzoekers en praktijkmensen profiteren. Zo was het thema ‘Active and Healthy Ageing’ de focus van de European Innovative Partnership (gestart in 2012), Ook in het derde gezondheidsprogramma Horizon 2020 (gestart in 2014) speelt ouder worden in verschillende deelprogramma’s een belangrijke rol, onder andere in het programma Hasic, gezond ouder worden met steun van internet. Hierdoor worden weer nieuwe, jonge onderzoekers warm gemaakt voor gerontologisch en geriatrisch onderzoek. Nederlandse wetenschappers presenteren hun onderzoek tijdens internationale congressen, waaronder in toenemende mate de jaarlijkse congressen van de Gerontological Society of America. Tot slot zijn Nederlandse gerontologen vertegenwoordigd in internationale gerontologische organisaties en netwerken, zoals de International Association of Gerontology and Geriatrics (IAGG).
Congressen
Er wordt in Nederland wel iedere maand ergens een congres georganiseerd dat gaat over ouderen. Maar als we kijken naar de congressen die een helikopterview geven van de stand van zaken in de gerontologie dan springen het Nationaal Gerontologie Congres, dat om de twee jaar wordt gehouden, en de Geriatriedagen die jaarlijks worden georganiseerd, eruit.
Het Nationaal Gerontologie Congres wordt georganiseerd door de NVG. Tijdens deze congressen wordt het hele spectrum van de gerontologie belicht. De stand van zaken in de wetenschap maar ook de best practices worden zoveel mogelijk getoond. Het eerste congres werd georganiseerd in 1971 en dat was het begin van een traditie die tot op de dag van vandaag heeft standgehouden. In 2017 vindt het 14de congres plaats onder de titel ‘Vernieuwing in Veroudering’. Tijdens deze congressen wordt een drietal prijzen uitgereikt voor de beste dissertatie, de beste scriptie en de beste poster.
Jaarlijks organiseert de NVG na haar Algemene Ledenvergadering een themamiddag voor haar leden. Sinds 2016 is bovendien de Knook-lezing ingesteld, genoemd naar wijlen professor Dick Knook, één van de pioniers van de Nederlandse gerontologie. Tweemaal per jaar publiceert de NVG een Nieuwsbrief en zij onderhoudt een informatieve website.
De NVKG organiseert met verschillende andere verenigingen de jaarlijkse Geriatriedagen. Sinds 2008 doen de NVKG en de NVG dat samen met de afdeling Geriatrie & Gerontologie van de V&VN (Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland). In 2010 voegt de Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie in de Geriatrie zich bij de congrescommissie. In 2014 waren deze verenigingen gastheer voor een internationaal gezelschap van wetenschappers tijdens het congres van de European Union Geriatric Medicine Society (EUGMS) in Rotterdam met als motto: Crossing borders. Dit congres past in een reeks van internationale congressen georganiseerd in Nederland. In 1960 werd in Den Haag en Scheveningen een driedaags internationaal congres georganiseerd, waar Nederlandse en internationale wetenschappers de stand van zaken in de gerontologie belichtten. In 1995 organiseerde de NVG samen met het NIG het 3de European Congress of Gerontology in Amsterdam onder de titel: Ageing in a changing Europe, choices and limitations. En in 2025 zal de NVG samen met andere Nederlandse verenigingen organisator zijn van het Wereldcongres Gerontologie van de IAGG.
Gerontologische tijdschriften
De NVG heeft zich bijzonder sterk gemaakt voor de uitgifte van een wetenschappelijk tijdschrift over gerontologische onderwerpen. Toch kwam dat er pas in 1970. De kosten voor de uitgave speelden daarin een belangrijke rol. Pas nadat er een subsidie was verkregen kon Het Nederlandse Tijdschrift voor Gerontologie van start gaan. Het tijdschrift bestaat sinds 1982 onder de naam Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, afgekort TGG. Het is een Nederlandstalig wetenschappelijke tijdschrift op het gebied van verouderings- en ouderenonderzoek en heeft een multidisciplinair karakter. Het verschijnt zesmaal per jaar. Naast rapportages van onderzoek staan in het tijdschrift een aantal informerende en opiniërende artikelen over zowel de gerontologie als de geriatrie, alsmede besprekingen van proefschriften en boeken.
Aan de Vrije Universiteit van Amsterdam werd sinds eind jaren tachtig een aantal jaren de opleiding Sociale Gerontologie verzorgd. Vanuit deze opleiding werd in 1999 een tijdschrift opgericht onder de naam Gerôn, Tijdschrift voor ouderen en samenleving. Het verschaft informatie en opinies over beleid, praktijk en wetenschap. Inmiddels is de opleiding wegens te lage studentenaantallen opgeheven maar het tijdschrift bestaat nog. Het komt viermaal per jaar uit en bevat een keur aan korte artikelen. Iedere uitgave heeft een thema en een viertal vaste domeinen: ‘werk en inkomen’; ‘participatie en ontwikkeling’, ‘gezondheid en zorg’, ‘wonen, mobiliteit en veiligheid’.
Naast deze twee tijdschriften is er ook nog een tweemaandelijkse periodiek specifiek voor de psychogeriatrie. Denkbeeld informeert op inzichtelijke wijze over ervaringen en nieuwe ontwikkelingen in wetenschap, praktijk en beleid.
Leerstoelen
In Nederland had de gerontologie aanvankelijk weinig vaste voet aan de grond binnen de wetenschappelijke wereld.
De NVG heeft er sinds de jaren zestig naar gestreefd om bijzondere hoogleraren te benoemen. Bijzondere hoogleraren kunnen nieuwe wetenschapsvelden binnen de universiteit introduceren.
In 1967 werd de eerste bijzondere NVG-leerstoel ingericht aan de toenmalige Rijksuniversiteit Utrecht. J. Th. R. Schreuder, hoofd van de afdeling Geriatrie van het Algemeen Ziekenhuis Zonnestraal in Hilversum werd benoemd. Na Schreuder’s pensioen zijn tot 2003 aan de Universiteit Utrecht vanwege de NVG bijzondere leerstoelen bekleed. Ook aan de Rijksuniversiteit Groningen, Maastricht University en de Vrije Universiteit Amsterdam heeft de NVG bijzondere leerstoelen bewerkstelligd. Deze zijn inmiddels alle omgezet in structurele leerstoelen, waardoor het vakgebied gerontologie een vastere voet aan de Nederlandse wetenschappelijke grond heeft gekregen.
Opleidingen
Nederlandse gerontologen hebben zich – onder meer in het kader van de NVG – vanaf het begin van de wetenschappelijke belangstelling ingezet voor professionalisering.
Aan de toenmalige Katholieke Universiteit Nijmegen en aan de Vrije Universiteit Amsterdam werden specifieke gerontologische opleidingen verzorgd. In Nijmegen was de basisdiscipline de psychologie onder leiding van prof. dr. J. Munnichs en later prof. dr. F. Dittmann-Kohli, in Amsterdam was de basisdiscipline de sociologie onder leiding van prof. dr. C. Knipscheer. Maar de periode van een specifiek gerontologische universitaire studie heeft slechts enkele decennia geduurd. In het Nederlandse universitaire onderwijs wordt weliswaar aandacht besteed aan het proces van ouder worden en oud zijn in de Nederlandse maatschappij, maar dat gebeurt tegenwoordig in cursussen vanuit basisdisciplines zoals onder meer de geneeskunde, de biologie, de psychologie en de sociologie.
Twee Nederlandse hogescholen, Fontys in Eindhoven en Windesheim in Zwolle hebben het initiatief genomen om een bacheloropleiding toegepaste gerontologie in te richten. Deze opleiding duurt 4 jaar en is een volwaardige Hbo-opleiding. Sinds een jaar of tien worden aan de hogescholen lectoren benoemd die de wetenschappelijke onderbouwing van de opleidingen voor hun rekening nemen. In 2016 is een masteropleiding Healthy Aging Professional van start gegaan aan de Hanzehogeschool in Groningen. Momenteel zijn er meer dan twintig lectoren in het hbo werkzaam die het werken met en voor ouderen in hun leeropdracht hebben staan.
Het aan het LUMC verbonden kennisinstituut Leyden Academy on Vitality and Ageing biedt een eenjarige cursus aan managers in zorginstituten, zorgverzekeringen en bij de overheid: ‘Executive Leergang Veroudering en Gezondheidszorg’. Daarnaast kan iedereen een door dit instituut ontwikkelde MOOC-cursus van zes afleveringen volgen op You Tube [ 6 ].
Sinds het leerboek van Sleeswijk is regelmatig nieuw onderwijsmateriaal ontwikkeld. Zo is sinds 2011 de Canon
Gerontologie op internet te vinden (www.canongerontologie.nl). De canon kent vijf inhoudelijk hoofdstukken: Lichaam, Individu, Samenleving, Geheugen en Gezondheid. De canon is samengesteld door een groot aantal wetenschappers.
In 2015 kwam het meest recente Leerboek Gerontologie en Geriatrie uit [ 7 ]. Dit boek bevat een bij uitstek multidisciplinaire inleiding in alle aspecten van ouder worden.
Kennisinstituten
Naast het wetenschappelijk onderzoek aan de universiteiten kennen we in Nederland nog een aantal kennisinstituten die voornamelijk praktijkgericht onderzoek doen naar ‘veroudering’.
Movisie is een landelijk kennisinstituut en adviesbureau voor het sociaal domein. Binnen Movisie wordt praktijkgericht onderzoek gedaan. (movisie.nl). Movisie beheert de databank: ‘Effectieve sociale interventies’, waaronder ook veel interventies voor ouderen.
Het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) is onderdeel van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en richt het onderzoek vooral op de ontwikkeling en toepassing van bevolkingsprognoses. Een van de onderzoeksthema’s is Ageing en Longevity (nidi.nl).
Het NIVEL (Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg) richt zich niet specifiek op ouderen, maar veel van hun onderzoek betreft ouderen met thema’s als onder andere kwaliteit van leven, medicatie en e‑health (nivel.nl).
RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) heeft als taak de publieke gezondheid en een schoon en veilig leefmilieu te bevorderen (rivm.nl). Binnen dit instituut wordt veel onderzoek in opdracht gedaan naar gezondheidsrisico’s die ouderen lopen. De Doetinchem Cohort Studie is bijvoorbeeld in dit instituut ondergebracht ). Thema’s van het RIVM zijn onder andere leefstijl en kwetsbaarheid.
Het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) is een interdepartementaal wetenschappelijk onderzoeksinstituut
(scp.nl). Het SCP kent een speciaal onderzoeksprogramma ‘Ouderen’. Iedere twee jaar brengt zij de Rapportage Ouderen uit met daarin gegevens over de maatschappelijke positie van ouderen. Daarnaast kent zij nog veel deelrapportages over onder andere ‘ouderenmishandeling’, ‘zorgtrajecten van ouderen’, ‘lesbische, homoseksuele en biseksuele ouderen’ en ‘kwetsbare ouderen’.
Binnen TNO is het verouderingsonderzoek ondergebracht bij het aandachtsgebied ‘Gezond Leven’ (tno.nl). Drie thema’s vullen dit aandachtsgebied, die overigens niet specifiek ouderen als doelgroep hebben: ‘Predictive health technologies’, ‘Food and nutrition’ en ‘Prevention, work and health’.
Het Trimbos-instituut doet onderzoek naar de geestelijke gezondheid, de mentale veerkracht en verslaving en zij zet
deze kennis actief in voor het verbeteren van de geestelijke gezondheid in Nederland (trimbos.nl). Dit instituut heeft een programma ‘ouderen’ en beheert het Nederlands Kenniscentrum Ouderenpsychiatrie (NKOP) dat zich richt op de uitwisseling van kennis over ouderen met psychische problemen.
Vilans zet zich op de kaart als specialist in het ontwikkelen en helpen toepassen van kennis die de langdurige zorg blijvend verbetert. Zij stelt een groot deel van haar kennis digitaal beschikbaar via haar kennispleinen (vilans.nl/kennisplein). Vilans beheert ook een databank met erkende interventies in de ouderenzorg. In verschillende academische werkplaatsen en verpleeghuisnetwerken wordt gewerkt aan een academisering van ouderenzorg en welzijn.
Conclusie
Ouder worden is een proces dat zich in verschillende dimensies voltrekt en met zowel winst als verlies gepaard gaat met daarin grote individuele verschillen [ 8 ]. We zien de mix van winst en verlies ook in de historie van de Nederlandse gerontologie. Dan weer meer aandacht multidisciplinair, dan weer meer vanuit specifieke disciplines. De NVG is in deze maalstroom steeds staande gebleven. Ook het aan haar initiatief ontsproten tijdschrift TGG bestaat nog steeds en is op weg naar haar 50-jarig bestaan. Oude programma’s gaan, maar nieuwe komen. Hoogleraren met hun promovendi, lectoren met hun kenniskringen en de kennisinstituten leveren een constante stroom van publicaties over aspecten van de gerontologie. In TGG, Denkbeeld en Gerôn hebben zij een spreekbuis naar het Nederlandse publiek, maar er wordt ook gepubliceerd in internationale tijdschriften. Buiten kijf staat de grote variëteit die er vandaag de dag na 70 jaar bestaat in de Nederlandse gerontologie.
Dit artikel is een geactualiseerde versie gebaseerd op een publicatie van Ria Wijnen: ‘Kroniek van de gerontologie’ [ 5 ].