1467 Weergaven
3 Downloads
Lees verder

Sinds 2006 werk ik jaarlijks zo’n 6 weken in Estland als gasthoogleraar aan de Universiteit van Tartu, de nationale trots sinds in 1632 Koning Gustav Adolf van Zweden de universiteit vestigde. De universiteit meldt op haar website tot de beste 3% van de wereld te behoren en telt tegen de 17.000 studenten. De kracht van de universiteit ligt vooral in de hoek van de technologie en ‘semiotics’ maar kent ook bachelor en masters voor ‘social policy and social work’ en ‘health’. Een van mijn naaste collega’s is, naast lector aan de universiteit, ambtenaar van sociale zaken en belast met de ontwikkeling van ouderenbeleid. Reeli Sirotkina voorzag mij van documenten en praatte me bij. Samen met haar heb ik ook een onderzoek gedaan onder ouderenwerkers in Nederland en Estland, wij publiceerden daarover in het European Journal of Social Work. 1

Estland werd samen met een aantal andere Oost-Europese staten lid van de Europese Unie in 2004. Van deze nieuwe landen doet Estonia het economisch het beste en sociaal het slechtste. Na de ineenstorting van het Sovjetsysteem in 1991 bouwden de achtereenvolgende regeringen in hoog tempo een neoliberale staat op met het accent op economische groei, een lage belasting die voor alle burgers gelijk is en lage pensioenen, uitkeringen en toe- en bijslagen. In de wet werd verankerd dat familieleden voor elkaar moeten zorgen, zowel materieel als immaterieel. Dat betekent ook dat kinderen hun ouders moeten bijstaan en ook dat kinderen voor elkaar verantwoordelijk zijn. De overheid komt pas – en dat mondjesmaat – in actie als familie totaal ontbreekt of het niet meer aankan. De meeste sociale voorzieningen worden via verzekeringswetten geregeld, daardoor is 5% van de bevolking niet verzekerd voor medische behandeling. 15% van de bevolking leeft onder de relatieve armoedegrens en Estland behoort Europees tot de koplopers als het gaat om zelfmoorden, HIV, alcohol- en drugsverslaving. Maar economisch gaat het goed, dat wil zeggen een bovenlaag is behoorlijk rijk, het onderwijs is van hoog niveau, internet is praktisch overal via Wi-Fi kosteloos te ontvangen, en ook verder zijn de Esten creatief met ict. De groeiende economie en goede onderwijsvoorzieningen verzoenen ook de meeste Russen met hun leven in Estland, hoewel deze bevolkingsgroep het beduidend minder heeft dan de Esten. Esten hebben een sterk identiteitsgevoel en dat is verbonden met de eigen taal en cultuur.

Het Ministerie van Sociale Zaken heeft een beleidsplan 2013–2020 ontworpen dat binnenkort naar het parlement gaat en dat volledig spoort met EU-beleid en op papier goed oogt. De probleemschets en de beleidsinvulling is gegroepeerd rond de kernthema’s: armoede en werk, levenslang leren, en gezondheid. Leefstijl, activering en zelfstandig wonen kleuren de toonzetting. De vier kerndoelen worden als volgt geformuleerd:

1. The elderly are included in the society and are socially active; 2. The elderly are eager to learn and versatile and active learners; 3. The elderly are active in the labour market and satisfied with their work life; 4. The elderly stay healthy longer and cope well’.

In Estland val je onder ouderenbeleid vanaf 50 jaar. Toen ik, als 67-jarige, inbracht dat dat nogal vroeg is en dat je, als de jeugdgrens 30 is maar een erg korte tijd gewoon volwassen bent, antwoordde Reeli Sirotkina dat nu juist mensen tussen 50 en 65 het zwaar te verduren hebben. De werkloosheid (10%) en armoede (20%) is onder deze groep het hoogst. Hier is ook het meest sprake van arbeidsdiscriminatie terwijl Estland toch een zeer flexibel arbeidssysteem heeft. Aan mijn universiteit moet al het wetenschappelijk personeel iedere vijf jaar weer via open sollicitatieprocedures solliciteren; veel van mijn collega’s hebben parttime contracten en bijna allemaal hebben ze minimaal twee banen. Bij de bestrijding van armoede onder ouderen staat tegengaan van arbeidsdiscriminatie centraal. Overigens is de werkloosheid in Estland betrekkelijk laag vanwege het economische succes, de zeer lage lonen aan de onderkant en het feit dat jaarlijks meer mensen uitstromen dan instromen. Bovendien werken veel Esten in Finland en emigratie is populair. Waar we in het westen van Europa klagen over inkomende mobiliteit hebben ze in het oosten vooral last dat hoog opgeleiden het land verlaten. Dat alles neemt niet weg dat juist 50+ het moeilijk heeft werk te vinden.

Het tweede thema is levenslang leren. De overheid stelt in haar nota vast dat ouderen ook hier gediscrimineerd worden, althans toegang tot het onderwijs is deels selectief en vaak duur. Bovendien is de aanwezigheid van voorzieningen een fiks probleem. Er is te weinig aanbod voor ouderen. Het ministerie wil bevorderen dat ouderen blijven leren en zichzelf ontwikkelen en daardoor ook meer betrokken blijven bij de samenleving. Dat vraagt enerzijds om beïnvloeding van de leefstijl want veel ouderen komen nog uit de tijd dat bejaard zijn gezien werd als de tijd van welverdiende rust en genieten; anderzijds moet het onderwijs toegankelijker worden voor ouderen en is ook een ruimer aanbod van op ouderen toegesneden onderwijs wenselijk.

Het derde thema is gezondheid. De overheid is niet tevreden met de levensduur. Vrouwen halen gemiddeld net de 80 en mannen met moeite de 70. Het verschil van tien jaar tussen de beide seksen is ook onderwerp van beleid. Ook hier wordt het probleem voor een groot deel bij de leefstijl gelegd. Vooral de mannen doen weinig aan ‘gezondheid’. Het valt mij op – maar dat is een subjectieve waarneming – dat half Estland rent en fitnesst maar dat daar opvallend weinig ouderen onder zijn. Een ander probleem in de gezondheidszorg is het gebrek aan zorgvoorzieningen in de directe omgeving, de versplintering van voorzieningen en het te sterke accent op het medisch model. Ook in Estland wil de overheid een verschuiving naar een sociaal model omdat problemen van ouderdom en levenskwaliteit vooral gehinderd worden door leefstijl, eenzaamheid en tekort aan ondersteunende voorzieningen.

Dwars door de thema’s heen speelt de beeldvorming over ouderen en het tekort aan contacten tussen de generaties. Dat laatste hangt, volgens het rapport, samen met het verdwijnen van de ‘extended family’ en de sterke leeftijdsscheiding in voorzieningen, of dat nu winkels, ontmoetingsplaatsen of zorginstellingen zijn. Commercie en sociaal leven organiseren zich grotendeels langs leeftijdslijnen. Op dat vlak is nog veel te doen. Toen ik studenten vroeg onderzoek te doen naar op community gerichte lokale projecten, onderzochten een paar studenten een project om kinderen en ouderen met elkaar in contact te brengen. Het idee was dat voor de lokale jeugd activiteiten zouden worden georganiseerd in het verzorgingshuis. Het project mislukte bij voorbaat omdat, aldus mijn studenten, de jeugd niets van ouderen moest hebben en de leiding van het verzorgingshuis al helemaal geen jeugd binnen wilde hebben. Beïnvloeding van leefstijl, gedrag en beeldvorming vormen een belangrijk onderdeel van het nieuwe beleid. De neoliberale staat krijgt daarmee trekken van een (her) opvoedende staat waarbij het nog onduidelijk is hoe deze verandering bewerkt moet worden.

De nota moet nog naar het Parlement en er staan nauwelijks concrete voorstellen en harde bedragen in, om te voorkomen dat de politiek het beleidsstuk direct afschiet. Het veranderen van de mentaliteit, beeldvorming en gedrag krijgt even voorrang. Daarna kunnen de intenties verzilverd worden in hardere beleidsmaatregelen op het gebied van pensioenen, werkgelegenheid, onderwijsvoorzieningen en gezondheidszorg. Dat althans is de hoop van het Estlandse Ministerie van Sociale Zaken.

Literatuurlijst

  1. 1 Sirotkina R, van Ewijk H. Social professionals’ perceptions on activating citizenship. European Journal of Social Work 2010;13:1-18.