1419 Weergaven
7 Downloads
Lees verder

Sytse U. Zuidema. Neuropsychiatric symptoms in Dutch nursing home patients with dementia Proefschrift Radboud Universiteit Nijmegen, 8 februari 2008, 159 p, ISBN 987 90 9022470 1.

Het onderzoek dat wordt beschreven in dit manuscript vond plaats in het verpleeghuis en past in de reeks van dissertaties die de laatste jaren binnen dit onderzoeksveld zijn verschenen. Het bijzondere van dit proefschrift is dat dementie centraal staat en dan met name de psychopathologie bij deze aandoening.

De boek is voornamelijk epidemiologisch van opzet en bespreekt de aard en omvang van neuropsychiatrische symptomen bij dementie. Uit het literatuuroverzicht blijkt dat meer dan 80% van de verpleeghuisbewoners met een ‘cognitieve beperking’ één of meerdere neuropsychiatrische symptomen heeft. Zuidema vond in zijn eigen populatie (de WAALBED studie) eveneens dit hoge percentage. Hij maakte gebruik van twee inmiddels (inter)nationaal erkende meetinstrumenten om deze symptomen in kaart te brengen: de NPI (NeuroPsychiatric Inventory, verpleeghuisversie) en de CMAI (Cohen Mansfield Agitation Inventory). Met de eerste wordt een twaalftal psychiatrische domeinen bestreken zoals wanen, hallucinaties, depressie, angst en apathie, terwijl de CMAI een agitatieschaal is. Hij verzamelde data van 1322 patiënten op 59 verpleeghuisafdelingen. Opmerkelijk hierbij is dat zowel ‘hypergedrag‘ (agitatie, prikkelbaarheid) als ‘hypogedrag’ (apathie) hoog scoorde (>30%). Vervolgens onderscheidde Zuidema middels factoranalyse een aantal stabiele subsyndromen of factoren aan de hand van de np-symptomen en correleerde deze met (o.a.) de ernst van dementie. Apathie, als syndroom te onderscheiden van depressie, correleerde hoog met het ernstigste stadium (GDS 7). Hiermee bevestigt de auteur een al wat langer bestaande hypothese dat depressie (althans de expressie hiervan) vooral gerelateerd is aan de vroegere stadia van dementie terwijl apathie later de overhand krijgt en een stemmingsstoornis zou kunnen maskeren. Een andere optie is dat apathie een ‘negatief’ symptoom is bij het voortschrijdend dementeringsproces en in deze zin te vergelijken is met een bepaalde beloopsvorm van schizofrenie. Terecht vraagt Zuidema aandacht voor verder onderzoek naar dit onderscheid omdat dit therapeutische consequenties kan hebben.

In het manuscript is ook een overzichtsartikel opgenomen waarin de effecten en bijwerkingen zijn beschreven van antipsychotica die vaak worden ingezet voor de behandeling van np-symptomen. In de WAALBED studie was dit het geval bij 37% van de patiënten. Eén van de conclusies luidt dat typische en atypische antipsychotica een vergelijkbaar effect vertonen. Risperidon en olanzapine lieten in twee onderzoeken een verhoogde kans op beroerte zien. Zuidema kon op grond van het geheel der studies niet concluderen dat er een verhoogde sterftekans was bij het gebruik van deze middelen.

Middels multi-level logistische regressieanalyse kon de auteur vaststellen dat naast patiëntfactoren ook omgevingsvariabelen kunnen bijdragen aan de mate van np-symptomen. Zo blijft het belangrijk, ook bij organisch psychiatrische stoornissen zoals dementie, deze in de behandeling te betrekken. Een extra pleidooi dus voor een systeemgeorïenteerde aanpak bij deze problematiek.

In de ‘General Discussion’ voorziet Zuidema vele professionals van adviezen. Hij richt zich tot wetenschappelijk onderzoekers, dokters, psychologen,verzorgenden maar ook tot beleidsmakers en zelfs architecten. Hierin toont hij zich een ware moderne missionaris: iemand die zijn geloof verkondigt maar dan wel op basis van wetenschappelijk verkregen resultaten.

Hij geeft blijk een oprecht en beschaafd onderzoeker te zijn, omdat hij serieus aandacht vraagt voor deze nog te vaak ‘vergeten’ groep van opgenomen, ernstig psychogeriatrisch zieke mensen. Dat zij nu centraal staan is nieuw, hoopvol en verfrissend en nodigt uit tot verder verdiepend onderzoek.

Martin G. Kat, psychiater, Alkmaar