Alistair Niemeyer Surveilling autonomy, securing care. Exploring good care with surveillance technology in residential care for vulnerable people Proefschrift. VU Amsterdam, 2015
Domotica is in opmars in de residentiĆ«le zorg. Dat geldt bij uitstek voor technologische toepassingen die helpen om toezicht te houden op kwetsbare bewoners, zoals mensen met dementie of met een verstandelijke beperking. Bewegingsmelders, cameraās, detectiechips in combinatie met GPS of met elektronisch te openen en sluiten deuren kunnen traditionele vrijheidsbeperkende middelen mogelijk vervangen en bewoners meer bewegingsruimte bieden. Instellingen verwachten ook dat deze technologie de zorg efficiĆ«nter kan maken, bijvoorbeeld doordat minder personeel nodig is in de nacht. De belofte van dit dubbele voordeel brengt zorginstellingen in Nederland en daarbuiten toenemend tot het implementeren van een of meer van deze toepassingen. Maar heeft deze technologie alleen voordelen en wat doet ze met de zorgpraktijk? Technologie is immers geen neutraal instrument. Ze wijzigt bestaande routines en zorgrelaties en beĆÆnvloedt wat we verstaan onder goede zorg. De praktijk loopt vooruit op het denken daarover.
Dat constateert ook Alistair Niemeyer in zijn proefschrift, Surveilling autonomy, securing care. Hij wijst er op dat domotica vaak wordt toegepast zonder een duidelijke visie binnen instellingen op de rol van technologie in goede zorg en zonder voldoende overleg daarover met alle betrokken actoren. Bijgevolg staat de huidige praktijk vol van ethische en praktische spanningen die een goede werking van technologie hinderen. Niemeyer onderzoekt de zich ontwikkelende praktijk zonder betweterigheid en met open vizier. Hij richt zich op de vraag die centraal staat ā of moet staan ā in zorgrelaties: wat is eigenlijk goede zorg, met en door deze nieuwe technologie?
Niemeyerās boek benadert de vraag naar goede technologisch bemiddelde zorg vanuit verschillende invalshoeken. Literatuuronderzoek naar ethische publicaties over domotica draagt relevante themaās aan, zoals de vraag naar de privacy van bewoners wiens nachtelijke bewegingen worden geregistreerd door bewegingssensoren, of ook het gevaar van stigmatisering van kwetsbare mensen door het dragen van elektronische armbanden of in kleding genaaide chips. Maar het bestaande debat is volgens Niemeyer oppervlakkig en eenzijdig, te vaak uitmondend in de simpele tegenstelling tussen de waarden autonomie en veiligheid. Diezelfde tegenstelling duikt op wanneer Niemeyer traceert hoe zorgverleners en ethici eigenlijk denken over de toepassing van toezichthoudende domotica. Daaruit blijkt bovendien dat de eerste groep meer nadruk legt op de veiligheid van bewoners, terwijl de tweede groep de mogelijkheden om de autonomie van bewoners te vergroten hoger waardeert.
Bij dit alles blijft het perspectief van bewoners zelf hardnekkig buiten zicht. Een hoogtepunt van Niemeyerās studie vormen dan ook de resultaten van etnografisch onderzoek, waarin dat perspectief wel verschijnt. Hier blijkt opnieuw de kracht van kleinschalig kwalitatief onderzoek naar nieuwe technologie in zorgpraktijken. Zulk onderzoek toont aan dat de praktijk weerbarstiger en dubbelzinniger is dan zij wordt voorgesteld in enerzijds de grote beloftes die technologie omringen, en anderzijds de even grote angsten van critici die vrezen dat warme menselijk zorg vervangen wordt door machines [ 1 ]. Niemeyer laat zien dat zorgverleners veel waarde hechten aan nabijheid en toezichthoudende technologie daarom creatief combineren met fysieke nabijheid. Helder merkt hij op dat de technologie uitgaat van een ideale bewoner, iemand die uit zou zijn op maximale autonomie. De praktijk daarentegen kent vooral kwetsbare mensen, die niet alleen nood hebben aan bewegingsruimte, maar ook aan goede relaties en geborgenheid. Terecht pleit Niemeyer daarom voor persoonsgerichte toepassing van technologie. Wat goed is voor mw. A is dat niet automatisch ook voor dhr. B.
Het kritisch perspectief dat Niemeyer aanbrengt zou verder hebben gewonnen wanneer menselijke kwetsbaarheid en een bestaan in relaties niet alleen werd voorgesteld als specifiek voor bewoners, maar als inherent aan het hele netwerk van zorgverleners, technologie en bewoners [ 2 ]. Immers, het feit dat zorgverleners inzetten op de veiligheid van bewoners heeft alles te maken met hun gevoel verantwoordelijk te zijn voor bewoners, en ook met hun zorg door anderen verantwoordelijk te worden gehouden voor eventuele calamiteiten. Zorgverleners hebben bovendien ook belang bij nabijheid van bewoners voor het verlenen van goede zorg, een nabijheid die door het verruimen van de leefcirkel van sommige bewoners deels wordt doorbroken. In een dergelijk netwerk is technologie een actieve partner, door meer vrijheid voor bewoners mogelijk te maken, hetgeen tegelijk meer risico inhoudt, maar ook door zelf al dan niet betrouwbaar te werken. Met name dat laatste leidt bij zorgverleners tot onzekerheid en tot het niet gebruiken van technologie. Niemeyer geeft deze aspecten wel aan, maar zonder de wederzijdse afhankelijkheid en kwetsbaarheid diepgaand te verhelderen.
In een reflectie aan het einde van zijn boek gaat Niemeyer in op de noodzaak tot een ander ethisch perspectief op technologisch bemiddelde zorg. Dat perspectief zou minder moeten vertrekken van autonomie, en meer van de verschillende mogelijkheden die kwetsbare mensen bezitten en die door technologie kunnen worden ondersteund. Het zou bovendien de actieve ethische rol van technologie onder ogen moeten zien, zoals dat technologie stilzwijgend beelden insluit van een goed leven of van goede zorg, beelden die wel of niet kunnen passen bij het beleid van een instelling en bij de aspiraties van specifieke bewoners en medewerkers. Deze oproep is cruciaal, maar ze komt in Niemeyerās boek te laat om de beschrijving van de praktijk en de filosofische reflectie er op te verdiepen.
Zo is het een interessant gegeven dat actoren in de praktijk vaak verwachten dat technologie door mensen gestelde doelen op een ideale manier vervult. Natuurlijk is betrouwbaarheid van technologie belangrijk. Tegelijk toont Niemeyerās werk opnieuw aan dat beleid en zorgverleners rekening dienen te houden dat een ideaal functioneren niet bestaat. Technologie werkt bovendien vaak anders dan verwacht. De alertheid en creativiteit die dat van menselijke partners in het netwerk vraagt, is in het huidige denken over technologie in de zorg onderbelicht. Een perspectief dat uitgaat van het goed samenwerken van menselijke en technologische partners in een zorgnetwerk is hier vruchtbaarder dan denken in termen van correct implementeren [ 2 ]. Dan wordt duidelijk hoe technologie zorgtaken op zich kan nemen, maar ook welk werk en welke kennis het goed laten werken van technologie vraagt van de menselijke partners. Hoe dan ook geeft Niemeyerās boek een vruchtbare aanzet voor een denken dat niet achter de praktijk aanholt, maar deze actief lerend en reflecterend begeleidt.