Inleiding
Pijn is een veel voorkomend probleem bij ouderen met dementie.1‘2‘3 Ondanks hoge pijnprevalentiecijfers, variĆ«rend van 45% tot 80%,4 vindt er bij deze meest kwetsbare groep van verpleeghuisbewoners veelal geen optimaal therapieaanbod plaats.4‘5‘6 Onderbehandeling met aanhoudende pijnklachten tot gevolg, verlaagt de kwaliteit van leven en kan leiden tot een toename van cognitieve, sociale en gedragsproblemen.7‘8‘9
Als een van de voornaamste redenen voor onderbehandeling wordt onderdetectie genoemd.5 ‘6 Systematische observatie, signalering, registratie en evaluatie zijn dan ook essentiĆ«le elementen bij de bestrijding van pijn. Voor het signaleren en objectiveren van pijn zijn verschillende methodes beschikbaar.10 Zelfrapportage, waarbij de persoon zelf de pijn weergeeft, wordt beschouwd als de gouden standaard in pijnbeoordeling. Zelfrapportage is echter minder geschikt voor patiĆ«nten die verkeren in een later stadium van dementie dat gekenmerkt wordt door ernstige geheugenproblemen en beperkte verbale communicatiemogelijkheden.11 Voor patiĆ«nten in een later stadium van dementie zijn er gedragsobservatie-instrumenten ontwikkeld om pijn te meten.7‘12 Bij deze meetmethode wordt gebruik gemaakt van non-verbale, gedragsmatige tekenen van pijn die onwillekeurig en niet bewust zijn. Deze gedragingen staan niet onder invloed van de achteruitgang van de hogere mentale functies en blijven veelal gespaard.13
De laatste jaren is er een toenemende onderzoeksinteresse in de ontwikkeling en verbetering van observationele pijnschalen. 6‘7‘12 Registratie van pijn door middel van een pijnschaal vergroot de uniformiteit en objectiviteit bij het beschrijven van de pijn. De pijnscore maakt inzichtelijk voor de verpleegkundigen en verzorgenden of er sprake is van pijn, hetgeen hen kan ondersteunen in de communicatie met de arts. Tevens kan de geregistreerde pijnscore een belangrijke rol spelen bij de evaluatie van een behandeling.5
Een van de instrumenten die in diverse onderzoeken wordt bestempeld als een schaal van psychometrische goede kwaliteit, 5‘7‘14 is de Pain Assessment Checklist for Seniors with Limited Ability to Communicate (PACSLAC) ontwikkeld door Fuchs-Lacelle en Hadjistavropoulos. 14 Van de PACSLAC is een Nederlandstalige versie ontwikkeld door Zwakhalen et al.: de PACSLAC-D. Zwakhalen et al. verkortten de oorspronkelijke 60 pijnuitingen tellende PACSLAC naar 24 items.15 Deze 24 items kwamen tot stand op basis van betrouwbaarheids- en factoranalyses. Op basis van dit onderzoek werd de schaal ingedeeld in drie categorieĆ«n (gelaat, verzet/afweer en sociaal emotioneel/stemming).15 Zie appendix A voor het onderdeel gelaat uit de PACSLAC-D.
Onderzoek laat zien dat de inzet van structurele pijnbeoordeling kan bijdragen aan de adequate signalering van pijn.16 Onduidelijk is echter in hoeverre het gebruik van een pijnbeoordelingsschaal in de dagelijkse praktijk resulteert in de behandeling van pijn door het toepassen van pijnverlichtende interventies. Deze studie is erop gericht om inzicht te krijgen in de toegepaste interventies nadat pijn wordt vastgesteld met een observationele pijnschaal (PACSLAC-D) bij ouderen met dementie die verblijven op een psychogeriatrische afdeling van een verpleeghuis.
De specifieke vraagstellingen in dit onderzoek zijn als volgt:
- Welke interventies worden gerapporteerd bij signalering van mogelijke pijn (PACSLAC-D ā„ 4) bij verpleeghuisbewoners met dementie die verblijven op een psychogeriatrische afdeling?
- Wat is de prevalentie van pijn gemeten met behulp van de PACSLAC-D binnen deze populatie in deze pilotstudie?
- Wat is de bereidheid (compliance) van de verzorgenden tot het toepassen van het observationele pijnbeoordelingsinstrument PACSLAC-D gedurende de pilotstudie?
- Hoe ervaren de betrokken verpleegkundigen/verzorgenden het tweemaal per week scoren van pijn met behulp van de PACSLAC-D en het bijbehorend algoritme?
- Welke factoren hebben het meten gedurende de pilotstudie bevorderd of belemmerd?
Methode
Onderzoeksdesign
In deze pilotstudie werd gebruik gemaakt van een observationeel design waarbij de toegepaste pijnverlichtende interventies na pijnregistratie met behulp van de PACSLAC-D werden geĆÆnventariseerd.
Onderzoekspopulatie
Veertig bewoners van een psychogeriatrische verpleeghuisafdeling in Noord-Brabant werden benaderd voor deelname aan dit onderzoek. Bewoners kwamen voor inclusie in aanmerking als ze voldeden aan de DSM-IV criteria van dementie,17 ten minste 65 jaar oud waren en er schriftelijke toestemming was verkregen van de wettelijke vertegenwoordiger. Tevens diende de bewoner minimaal vier weken op de afdeling te verblijven en mochten er binnen deze vier weken geen grote omgevingsveranderingen hebben plaats gevonden. Ouderen met een zuivere psychiatrische aandoening volgens de DSM-IV of de diagnose syndroom van Korsakov werden geƫxcludeerd.
Procedure van de pilot-implementatie
Gedurende een periode van zes weken werd tweemaal per week (dinsdag en vrijdag), tijdens de ochtendverzorging pijn geregistreerd met behulp van de PACSLAC-D. Het is bekend dat onderliggende pijn eerder optreedt bij actieve beweging en de ochtendverzorging een geschikt moment is voor observatie.18
Om een mogelijke differentiatie te kunnen maken tussen enerzijds aanhoudende pijn en anderzijds eenmalig afwijkend gedrag, werden de verzorgenden verzocht om bij een PACSLAC-D score ā„ 4 tijdens de standaardmetingen de daarop volgende dag nogmaals te scoren (vervolgmeting). Het scoren werd dagelijks herhaald tot er een PACSLAC-D score lager dan vier bereikt werd.
Voorafgaande aan de pilot implementatie vond er een instructiebijeenkomst plaats over het gebruik van de PACSLAC-D met de daarbij behorende datasheet en algoritme. Het toepassen van de PACSLAC-D werd door middel van videofragmenten geoefend.
Tijdens de standaardmetingen was een van de onderzoekers aanwezig voor aansturing van de interventie en ter ondersteuning bij het volbrengen van de metingen. Een van de onderzoekers controleerde wekelijks de verpleegkundige en medische status van de bewoners op veranderingen in de toegepaste pijnverlichtende interventies en inventariseerde medicatiegebruik en wijzigingen hierin.
In week drie en na beƫindiging van de studie (week zes) vond er aan de hand van vooraf opgestelde vragen een evaluatie van het algoritme, datasheet en het implementatieproces plaats met de verzorging.
Meetinstrumenten
De PACSLAC-D werd gebruikt om tweemaal per week pijn te meten tijdens de ochtendverzorging. Goede psychometrische eigenschappen en bruikbaarheid betreffende de PACSLAC-D werden reeds beschreven. 5‘7‘14 Eerder onderzoek heeft een voorlopige afkapwaarde van de PACSLAC-D van mogelijke pijn vastgesteld op vier.1
De PACSLAC-D was voorzien van een speciaal voor deze studie ontwikkeld algoritme. Dit algoritme voorzag in de connectie tussen het meten van pijn met de PACSLAC-D en een voorstel tot behandeling bij een PACSLAC-D score ā„ 4 (Figuur 1). Onderdeel van dit algoritme vormde de voor deze studie ontwikkelde datasheet (Appendix B). Deze datasheet was bestemd voor de registratie van de PACSLAC-D score en de daaraan eventueel gerelateerde interventie (antwoordmogelijkheden: geen interventie toegepast, specialist ouderengeneeskunde waarschuwen, niet-medicamenteuze en/of medicamenteuze interventie). De toegepaste interventie diende op de datasheet te worden gespecificeerd en voorzien te worden van een motivatie.
Het gebruik van analgetica en psychofarmaca werd geĆÆnventariseerd door controle van de medicatiedeellijst en geregistreerd aan de hand van de ATC/DDD-classificatie van de WHO.19 Geslacht, leeftijd en co-morbiditeit werden geĆÆnventariseerd op basis van het dossier. De Minimum Data Set (MDS) Cognitive Performance Scale (CPS) werd gebruikt om de cognitieve status van de bewoners te objectiveren.20 De MDS-CPS combineert vijf geselecteerde MDS-items tot een hiĆ«rarchische observatie-schaal met zeven categorieĆ«n welke loopt van geen cognitieve beperkingen (score 0) tot zeer ernstige cognitieve beperkingen (score 6).20
Pijnklachten werden geĆÆnventariseerd aan de hand van een kort interview met de zorgcoƶrdinator van een bewoner. De interviewvragen waren gebaseerd op vragen uit de Minimum Data Set (MDS),21 sectie pijn (sectie J). Het pijnbeleid op de afdeling werd in kaart gebracht door een kort interview, gebaseerd op interviewvragen uit onderzoek van Keeney et al., 22 met de zorgmanager en de specialist ouderengeneeskunde van de afdeling. Uit dit interview kwam naar voren dat er bij aanvang van de studie geen formeel pijnbeleid op de afdeling van kracht was en er geen procedure bestond omtrent het routinematig meten van pijn.
Tijdens twee geplande evaluatiebijeenkomsten werd aan de hand van gestructureerde vragen geĆÆnventariseerd hoe het twee maal per week meten van pijn en de daaraan gekoppelde registratie werd ervaren. De vragen waren onder andere gericht op bruikbaarheid (āZijn de gebruikte materialen, zoals PACSLAC-D, algoritme en datasheet duidelijk en bruikbaar?ā), het inventariseren van ervaringen (āHoe wordt het meten twee maal in de week ervaren door de verzorging?ā) en het implementatieproces (āVerloopt het meten zoals vooraf gepland?ā; āIn hoeverre verschilt de geplande interventie van de uitgevoerde interventieā).
Ethische overwegingen
Goedkeuring voor de studie werd verkregen van de Medisch Ethische Commissie van het academisch ziekenhuis Maastricht. Daarnaast gaf de directie van de deelnemende instelling toestemming. De interne Medisch Ethische Commissie en de Wetenschapscommissie van het verpleeghuis stemde in met deelname aan de studie. Door middel van een informatiebrief werden de wettelijke vertegenwoordigers van de bewoners geĆÆnformeerd over het onderzoek en gevraagd om schriftelijke toestemming voor deelname.
Data analyse
De gegevens werden geanalyseerd met behulp van SPSS versie 15.0. Beschrijvende statistiek werd toegepast voor demografische gegevens, de kenmerken van de metingen en het berekenen van de bereidheid tot scoren.
Tabel 1 Demografische gegevens bewoners (N=22) psychogeriatrische afdeling.
Kenmerken |
Ā |
Leeftijd in jaren; N (SD) |
80 (8,6) |
Man/Vrouw; N (%) |
7/15 (32%/68%) |
Cognitie; MDS-CPS score (SD) |
5 (1,2) |
Aantal co-morbiditeiten; N (SD) |
4 (2,7) |
Bekend met pijnklachten ja/nee; N (%) |
6/16 (27%/73%) |
Analgetica gebruik; N (%) |
9 (41%) |
Psychofarmaca gebruik; N (%) |
15 (68%) |
Resultaten
Steekproef
Van de veertig psychogeriatrische bewoners die werden benaderd, hebben 23 bewoners toestemming verleend tot deelname aan het onderzoek. Uiteindelijk werden 22 (55%) bewoners geĆÆncludeerd; Ć©Ć©n bewoner was jonger dan 65 jaar en werd daarom geĆ«xcludeerd. Voor een overzicht van de demografische gegevens wordt verwezen naar Tabel 1.
Mogelijke aanwezigheid van pijn en gerapporteerde interventies
Gedurende zes weken werden er in totaal 264 metingen met de PACSLAC-D verricht. Deze betroffen zowel standaardmetingen op dinsdag en vrijdag (N=237) als eventuele vervolgmetingen bij een PACSLAC-D score ā„ 4 (N=27). De gemiddelde PACSLAC-D score over al deze metingen was 2,2 (SD 2,8; spreiding 0 ā 17). Zestig maal was er sprake van een PACSLAC-D score ā„ 4 met een gemiddelde pijnscore van 6,3 (SD 3,1; spreiding 4ā17). De zestig pijnscores hadden betrekking op 16 bewoners. Binnen deze groep van zestig pijnscore waren drie bewoners samen verantwoordelijk voor 48% van de pijnscores. Bij zes bewoners werd gedurende het onderzoek op geen enkel meetmoment pijn gemeten.
Naar aanleiding van een PACSLAC-D score ā„ 4 dienden de pijnscore, de toegepaste interventie en de bijbehorende motivatie op de datasheet te worden ingevuld. Van de zestig maal dat er sprake was een PACSLAC-D score ā„ 4 waren 39 ( 65%) volledig ingevulde datasheets beschikbaar voor analyse. De overige datasheets waren niet bruikbaar voor analyse wegens ontbrekende informatie. Het percentage volledige ingevulde datasheets bij een PACSLAC-D score ā„ 4 (65%) staat in contrast met het aantal volledig ingevulde datasheets bij een PACSLAC-D score < 4, waarbij alleen de score ingevuld hoefde te worden; namelijk 90%.
Een overzicht van de gerapporteerde interventies bij een PACSLAC-D score ā„ 4 is weergegeven in Tabel 2. In bijna de helft van de metingen (N=17) werd er bij een PACSLAC-D score ā„ 4 geen interventie toegepast. Wanneer er wel een interventie (N=22) plaats vond, bestond deze voornamelijk uit een niet-medicamenteuze interventie (N=19), waarbij afleiding en/of geruststellen/troosten het meest werden toegepast. Eenmaal is op eigen initiatief door de verzorging een gedragsverpleegkundige ingeschakeld om te beoordelen in hoeverre de benadering mogelijk een rol speelde in de aanhoudende hoge PACSLAC-D score. De specialist ouderengeneeskunde werd driemaal gewaarschuwd en dit resulteerde tweemaal in het voorschijven en toedienen van medicatie. Van het toepassen van uitsluitend een medicamenteuze interventie, zoals het verstrekken van medicatie die als zo nodig was voorgeschreven, werd geen gebruik gemaakt.
Tabel 2 Gerapporteerde interventies (N=39) bij een PACSLAC-D score ≥ 4.
Gerapporteerde interventies |
Ā |
Geen interventie toegepast |
17 (44%) |
Niet-medicamenteuze interventie |
19 (49%) |
-Geruststellen/troosten |
6 (15%) |
-Afleiding + geruststellen/troosten + massage |
5 (13%) |
-Afleiding + geruststellen/troosten |
2 (5%) |
-Afleiding |
2 (5%) |
-Geruststellen/troosten + ontspanningsoefeningen |
1 (3%) |
-Massage pijnlijk gebied |
1 (3%) |
-Ontspanningsoefeningen |
1 (3%) |
-Inschakelen gedragsverpleegkundige |
1 (3%) |
Specialist ouderengeneeskunde waarschuwen |
1 (3%) |
Specialist ouderengeeskunde waarschuwen en medicamenteuze interventie |
2 (5%) |
Medicamenteuze interventie |
0 (0%) |
Prevalentie van pijn
In Figuur 2 wordt de prevalentie van pijn weergegeven. De pijnprevalentie is het aantal PACSLAC-D scores ā„ 4 (N = 50) binnen de standaardmetingen. Vervolgmetingen worden niet meegenomen in de berekening, aangezien dit metingen betreft bij een kleine, reeds suspecte groep. Gemiddeld was de pijnprevalentie van over de gehele studie 22%.
Bereidheid tot scoren (compliance)
De bereidheid tot het uitvoeren van de metingen met de PACSLAC-D (compliance) door de verpleegkundigen/verzorgenden werd gemeten door het aantal daadwerkelijk uitgevoerde metingen te delen door het aantal verwachte metingen (zowel standaard- als vervolgmetingen).
Van de 264 geplande standaardmetingen zijn in totaal 237 (90%) metingen daadwerkelijk uitgevoerd en op correcte wijze geregistreerd. Op beide dagen waarop de standaardmetingen werden verricht, was de scorebereidheid vrijwel even groot (88% op dinsdag, versus 92% op vrijdag). Van de 57 geplande vervolgmetingen werden er 27 (47,4%) uitgevoerd. Het scorebeloop van zowel de standaard- als de vervolgmetingen is weergegeven in Figuur 3. In deze grafiek is waarneembaar dat het percentage uitgevoerde standaardmetingen een stijgende lijn vertoonde tot en met week 4 waarin 100% van de standaardmetingen werd uitgevoerd. Het beloop van de uitgevoerde vervolgmetingen is zeer grillig, met een grote spreiding (spreiding 0% ā 77%). In week 5 werd er geen enkele van de 11 (0%) geplande vervolgmetingen uitgevoerd.
Ervaringen van de deelnemers met het scoren van pijn
Tijdens de evaluatiebijeenkomsten waren de verzorgenden (N=6) overwegend positief over de bruikbaarheid van de PACSLAC-D, het algoritme en de bijbehorende datasheet. Het invullen van de PACSLAC-D en de datasheet werd als eenvoudig en niet tijdrovend beschouwd. Het algoritme en de datasheet waren duidelijk en uitvoerbaar in de praktijk. Het algoritme werd als geheugensteun gewaardeerd.
De vooraf opgestelde doelstellingen van de studie waren voor alle deelnemers duidelijk en het was duidelijk welke interventies er mogelijk verricht konden worden. De ervaringen met betrekking tot de pilot-interventie waren wisselend: van negatief tot neutraal. Verzorgenden gaven te kennen de uitgevoerde interventie in deze vorm (tweemaal per week scoren) na afloop van de pilot niet meer toe te zullen passen op de afdeling. Het argument was om te beginnen de extra werkbelasting. Daarnaast gaven de deelnemers aan dat het bij een bepaalde groep onduidelijk was of er sprake was van pijn of een andere conditie die resulteerde in een hoge score op de PACSLAC-D. Hierdoor ontstond onduidelijkheid over de score-interpretatie.
Figuur 3 Percentage uitgevoerde PACSLAC-D metingen
Bevorderende en belemmerende factoren gedurende de implementatie
Uit de evaluatiebijeenkomsten kwam naar voren dat bewustwording een bevorderende factor in het implementatieproces was. Ook bij bewoners die niet deelnamen aan de studie werd beter pijn beter gesignaleerd.
Belemmerende factoren die verzorgenden noemden waren ten eerste dat de studie werd uitgevoerd in een vakantieperiode. Mogelijk hebben de vele personeelswisselingen het implementatieproces belemmerd. Ten tweede was de specialist ouderengeneeskunde niet gemakkelijk toegankelijk. Zij vonden de drempel om de arts te consulteren te hoog. Tevens kwam er in de evaluatiebijeenkomsten naar voren dat er belang werd gehecht aan adequate kennis van de specialist ouderengeneeskunde omtrent de (multidisciplinaire) therapeutische opties bij pijn. Ten derde werd de opzet van de interventie door een aantal medewerkers als niet ideaal beschouwd.
Enerzijds werd de interventie periode te lang gevonden. Enkele medewerkers veronderstelden dat er mogelijk een scoretendens kon ontstaan waarbij er gewenning optrad voor bepaalde gewoontes van bewoners. Bijvoorbeeld, wanneer een bewoner regelmatig kreunt of kermt, werd dit mogelijk niet als pijnsignaal gelabeld door de verpleging.
Anderzijds werden de vervolgmetingen als aanvulling op de twee standaardmetingen per week als praktisch moeilijk uitvoerbaar beschouwd. Logistiek bleek het moeilijk de vervolgmetingen te organiseren. Ondanks tussentijds door de verzorging geopperde initiatieven om het toepassen van de vervolgmetingen te bevorderen, zoals een notitie in het dossier of het klaar leggen van pijnscorelijsten op de kamer van de bewoner op de dag van vervolgmeting, bleken de vervolgmetingen tijdens de eindevaluatie toch nog als een gemakkelijk te vergeten meting te worden beschouwd.
Een laatste belemmerende factor waren de assumpties die er bestonden bij verzorgenden. Een deel van het verzorgend personeel gaf aan zelf in staat te zijn pijn te signaleren en eventueel te differentiƫren tussen pijngedragingen en andere uitingen. Ten gevolge van deze aanname werd bepaald gedrag toegeschreven aan andere uitingen als angst of onrust en dientengevolge niet gescoord als gedragingen op de PACSLAC-D aangezien het volgens de verzorging geen pijngedrag betrof.
Discussie
De resultaten van dit onderzoek tonen aan dat pijnmetingen zeer regelmatig (90%) werden volbracht tijdens de zes weken durende implementatieperiode. Ondanks deze hoge mate van compliance en de makkelijke toepasbaarheid van het pijnbeoordelingsinstrument werd duidelijk dat adequate registratie van pijn niet per definitie resulteert in pijnverlichtende interventies. Dit blijkt mede uit het feit dat bij een mogelijke pijnscore (PACSLAC-D score ā„ 4) in bijna de helft van de situaties geen interventie werd gerapporteerd. In tegenstelling tot de huidige studie toonde onderzoek van Fuchs-Lacelle et al. aan dat er bij interventies naar aanleiding van pijnbeoordeling veelal een toename in (zo nodig) medicatie waarneembaar is.23
De resultaten van dit onderzoek tonen tevens aan dat toegepaste interventies veelal niet-medicamenteus waren. Dat er voornamelijk werd gekozen voor een niet-medicamenteuze aanpak kan het gevolg zijn van de beperkte kennis die verzorgenden hebben over het gebruik van medicatie en de daarmee samenhangende opvattingen. Eerdere onderzoeken van Zwakhalen et al. en Jones et al. lieten kennistekorten van verpleeghuispersoneel met name over pijnbehandeling en medicatie zien. Onderzoek van Willson benadrukt dat kennistekorten meest bepalend zijn voor het al dan niet toepassen van pijnverlichtende maatregelen. 24 Deze kennistekorten kunnen mogelijk de inschattingen en bestrijding van pijn beĆÆnvloeden. 25‘26
Naast kennis blijkt ook attitude van invloed op de besluitvorming. Beide zijn nauw met elkaar verbonden daar de attitude beĆÆnvloed kan worden door kennis en indirect door scholing. Opvattingen van de verzorgenden werden in deze studie geĆ«valueerd in de evaluatiebijeenkomsten door gebruik te maken van een semi gestructureerd interview. Tijdens de evaluatiebijeenkomsten lieten verzorgenden meermaals blijken in de overtuiging te verkeren dat zij zelf in staat waren pijn te signaleren zonder pijnbeoordelingsinstrument en te kunnen differentiĆ«ren tussen pijn en andere gedragingen. Deze attitude was voor hen een reden om geen interventie te ondernemen en gescoorde gedragingen op de PACSLAC-D niet toe te schrijven aan pijn, maar aan andere condities. Het strikte onderscheid dat sommige verpleegkundigen/verzorgenden maakten tussen pijn en probleemgedrag is echter niet altijd correct; onderzoek heeft aangetoond dat pijn een onderliggende oorzaak van probleemgedrag kan zijn. 27‘28
Uit de evaluatiebijeenkomsten kwam tevens naar voren dat niet alleen attitude maar ook communicatie een rol speelde in de besluitvorming. De verzorgenden rapporteerden dat de minder gemakkelijke toegankelijkheid van de specialist ouderengeneeskunde als een belemmerende factor werd ervaren. Dit heeft er mogelijk toe geleid dat medicamenteuze interventies minder frequent werden toegepast en er eerder werd gekozen voor niet-medicamenteuze aanpak waarbij verzorgenden niet afhankelijk zijn van derden. Uit onderzoek van Kaasaleinen et al. blijkt dat het voorschrijfgedrag van de arts afhankelijk is van het vertrouwen dat hij heeft in de kennis en het handelen van een verpleegkundige/verzorgende.29 Indien de arts het gevoel heeft niet op de verstrekte informatie van een verpleegkundige/verzorgende te kunnen vertrouwen, zal dit minder snel resulteren in een farmacologische interventie. 29 De minder gemakkelijke toegankelijkheid van de specialist ouderengeneeskunde heeft er tevens mogelijk toe geleid dat er weinig paramedici zijn ingeschakeld. De specialist ouderengeneeskunde vervult immers een poortwachtersfunctie en kan andere disciplines zoals de fysiotherapeut of de gedragsverpleegkundige vragen voor medebehandeling, waardoor een multidisciplinaire benadering van het pijnprobleem ontstaat.
De studie kent enkele beperkingen. Er was gezien de pilot opzet van deze studie sprake van een kleine streekproef gedurende een relatief korte observatieperiode van zes weken. Hierdoor is de externe validiteit beperkt.
Om de belasting voor de afdeling (en arbeidskrachten) te minimaliseren en de toepasbaarheid in de toekomst te vergroten vond de beoordeling van pijn plaats door de verzorgenden zelf te laten scoren direct na de verzorging. 30‘31 Een nadeel van directe observatie zou kunnen zijn dat er gedragingen niet worden waargenomen aangezien de verzorgende tevens ADL taken uitvoert. Aangezien de aandacht verdeeld was over zorgtaken en pijnobservaties is het mogelijk dat pijnscores en de daarmee samenhangende prevalentie lager is dan wanneer er geobserveerd wordt door externe observatoren. De gemeten prevalentie van pijn van gemiddeld 22% in deze studie was vergeleken met andere studies dan ook beduidend lager.1‘2‘3‘4 De gemiddelde PACSLAC-D score gemeten over de bewoners waarbij mogelijk sprake was van pijn was met 6,3 wel gelijk aan de gemiddelde PACSLAC-D score in andere studies.1
Opvallend was verder dat gegevens niet altijd even nauwkeurig werden gerapporteerd. Enerzijds werden slechts een zeer beperkt aantal vervolgmetingen uitgevoerd. Omdat een direct effect van een interventie veelal op lange termijn zichtbaar wordt, is de meerwaarde van een dagelijkse vervolg screening bij mensen met hoge PACSLAC-D waarden door de verpleging mogelijk in twijfel getrokken. Anderzijds bleken datasheets onvolledig ingevuld. De evaluatiebijeenkomsten toonden aan dat belasting en bruikbaarheid niet de oorzaak waren van onvolledig uitgevoerde of onvolledig geregistreerde metingen. Meer waarschijnlijk is dat het beoordelen van pijn geen onderdeel uitmaakt van dagelijkse werkzaamheden. Pijn zal echter in de toekomst van steeds groter belang worden en als kwaliteitsindicator gaan functioneren. Pijn maakt in sommige landen reeds onderdeel uit van kwaliteitsmetingen. Een voorbeeld hiervan is het RAI-MDS dat in de Verenigde Staten veelvuldig in verpleegtehuizen wordt gebruikt.32
Tot slot kunnen er een aantal aanbevelingen voor toekomstig onderzoek worden gedaan. Het is wenselijk een grotere verpleeghuispopulatie te onderzoeken met om te zien in hoeverre pijnbeoordeling daadwerkelijk resulteert in pijnverlichtende interventies. Daarnaast dient toekomstige onderzoek inzicht te geven in de verschillende vormen van toegepaste interventies na pijnbeoordeling.
Toekomstige studies dienen inzicht te geven in de inhoud van een allesomvattend pijnmanagementprogramma met als doel een betere pijnbehandeling. Ondanks de hoge mate van compliance in deze studie, lijkt adequate registratie echter niet automatisch te resulteren in een pijn verlichtende interventie. Als mogelijke oorzaken worden kennistekorten, attitudes ten opzichte van pijn en gedragsuitingen, communicatieproblemen en de hoge werkdruk genoemd. Het aanbieden van enkel een pijnbeoordelingsinstrument lijkt dus niet genoeg voor een betere behandeling van pijn. Enkele studies erkennen dat voor adequaat pijnmanagement de pijnbeoordelingsschaal ingebed dient te zijn in een pijnmanagementprogramma dat voorziet in scholing en richtlijnen met onder andere behandelopties. 6‘22‘33 Daarnaast laat literatuur zien dat er voldoende tijd beschikbaar dient te zijn voor het uitvoeren van het pijnmanagementprogramma.34 Consensus over de vorm en inhoud van een pijnmanagementprogramma ontbreekt vooralsnog.
Dankbetuiging
Wij danken de medewerkers van het verpleeghuis voor hun deelname aan dit onderzoek, hun inzet en medewerking.
Appendix A Sectie gelaat uit de PACSLAC-D.
Appendix B datasheet