Perls T, Kohler IV, Andersen S, Schoenhofen E, Pennington J, Young R., Terry D, Elo IT. Survival of parents and siblings of supercentenarians. Journal of Gerontology: MEDICAL SCIENCES, 2007;62A:1028-34.
In zijn boek ‘Buitenspel? De kunst van het oud worden’ (2006) laat Rudi Westendorp een 95-jarige hotelhoudster aan het woord. ‘Mijn moeder is 101 geworden. Ik heb een zus van 98 en twee zussen van 88 en 84. Die zus van 98 heeft pas nog een nieuwe auto gekocht.’ En zo zijn er meer mensen bij wie hoge leeftijden in de familie lijken te zitten.
De New England Centenarian Study
In een onlangs verschenen publicatie uit de New England Centenarian Study wordt dat vermoeden met duidelijke cijfers bevestigd. Het onderzoek ging uit van 29 mensen (in de VS) die met absolute zekerheid 110 jaar of ouder waren. De oudste was 119. Doel van het onderzoek was na te gaan of ouders en broers en zusters van deze super-eeuwelingen gemiddeld ouder werden dan mocht worden verwacht op basis van bevolkingsstatistieken. Van de 58 ouders konden van 54 betrouwbare gegevens worden getraceerd. Hetzelfde gold voor 106 broers en zusters. Kinderen die voor hun twintigste stierven, werden buiten beschouwing gelaten, en dat gold ook voor de vergelijkingsgegevens uit de algemene bevolking, waarvoor de levensverwachting vanaf het twintigste levensjaar als uitgangspunt werd genomen. Voor de vergelijking met de algemene bevolking werden zowel gegevens uit de VS als uit Zweden gebruikt. De Zweedse bevolkingsstatistiek is ouder en betrouwbaarder dan die in de VS. Bovendien kampte de VS in de 19-de en een deel van de 20-ste eeuw met een grotere sterfte onder de bevolking dan Zweden. Vergelijking met de Zweedse overlevingstabellen vermindert de kans op overdrijving van verschillen in sterfteleeftijd tussen mensen met zeer oude ouders en de doorsnee bevolking.
Naaste familieleden van zeer oude mensen mogen op een hoge leeftijd rekenen
De broers van de super-eeuwelingen stierven op een gemiddelde leeftijd van 81. Hetzelfde gold voor de zussen. De afwezigheid van een leeftijdsverschil tussen mannen en vrouwen wordt toegeschreven aan de kans dat in een relatief kleine steekproef van 56 zussen de destijds hoge sterfte in het kraambed zich relatief sterk doet gelden, waardoor jong gestorven vrouwen de gemiddelde sterfteleeftijd drukken. In de Amerikaanse bevolking waren de sterfteleeftijden voor vergelijkbare generaties 67 en 71 jaar, voor resp. mannen en vrouwen. Zweedse mannen stierven gemiddeld op hun 69-ste en vrouwen op 73-jarige leeftijd. De meest conservatieve vergelijking, die met de Zweedse bevolking, levert een langere overleving van gemiddeld 11,5 jaar op voor broers van zeer oude mensen en van 8,1 jaar voor zussen. De verschillen worden wat kleiner, maar zijn nog altijd indrukwekkend wanneer gelet wordt op de levensverwachting vanaf het 50-ste levensjaar. Broers van super-eeuwelingen worden gemiddeld 83, en zussen 85 jaar, met een winst van resp. 7,4 en 6,6 jaar in vergelijking met de ‘normale’ levensverwachting op 50 jaar in Zweden.
Alleen de Zweedse gegevens waren betrouwbaar genoeg voor een vergelijking van overlevingscurves. De twintigjarige zusters van super-eeuwelingen hadden een kans van 95% om veertig, en een kans van 88% om zestig jaar te worden. Deze kansen verschilden niet van die in vergelijkbare cohorten in de algemene bevolking. Maar de kans van 64% om tachtig te worden, van 38% om negentig en van 14% om honderd te worden was significant hoger dan de kansen van resp. 43%, 13% en 1% in de bevolking. Voor de broers ging de winst aan jaren al tellen bij het zestigste levensjaar. Hun kans om minstens de zestig te halen was gemiddeld 92% tegenover 77% van de ‘gewone mens’. De kans voor broers om dank zij een zeer lang levend gezinslid, tachtig te worden was 66% (31%), en om negentig te worden 26% (6%). Tussen haakjes de gegevens uit de algemene bevolking. Voor de kans om honderd te worden konden bij broers geen betrouwbare verschillen met de algemene bevolking worden vastgesteld.
Oude ouders: een garantie voor lang levende kinderen?
De moeders van super-eeuwelingen hadden vanaf hun 50-ste een duidelijk verhoogde kans om negentig jaar te worden (35% tegenover 6%). Voor de vaders gold globaal hetzelfde maar de verschillen waren statistisch niet overtuigend genoeg. Het onderzoek laat geen uitspraken toe over de invloed van genetische, omgevings- of gedragsfactoren die maken dat familieleden van zeer oude mensen zelf ook vaak een zeer hoge leeftijd bereiken. Er zijn aanwijzingen dat 25% van de variantie in sterfteleeftijd kan worden verklaard door variantie in de genetische aanleg, wat dus veel ruimte laat voor invloed van de omgeving en gedragsverschillen die leden uit gelijke families met elkaar delen. De relatieve zeldzaamheid van super-eeuwelingen berust waarschijnlijk eerder op een zeldzame combinatie van gunstige factoren dan op een zeldzame (genetische) factor.
Er zijn in de wereld maar negen landen met adequate bevolkingsregisters voor het betrouwbaar opsporen van super-eeuwelingen. Ze zijn van uitzonderlijk belang voor een beter begrip van de menselijke veroudering.
Han Diesfeldt
Oproep aan de lezers:
Zou u zelf een signalement van recent gerontologisch onderzoek willen schrijven? De redactie ziet uit naar uw voorstel. De redactiesecretaris, Paul van der Kooij, zal u graag nader informeren (P.vanderKooij@vilans.nl).