Anouk Janssen. Grijsaards in zwart-wit: De verbeelding van de ouderdom in de Nederlandse prentkunst (1550-1650). Academisch Proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam. ISBN Zutphen: Walburg Pers. 2007. 352pp.
Het proefschrift van Anouk Janssen, kunsthistorica en juriste, heeft in de Nederlandse pers veel aandacht gekregen, niet het minst ook dank zij de tentoonstelling van oude prenten die de auteur in het Museum Boijmans-Van Beuningen in Rotterdam rond het thema van haar onderzoek mocht organiseren. De lezing van dit vlot geschreven en prachtig uitgegeven proefschrift is een waar plezier. Via zes hoofdstukken, logisch geordend tussen een uitvoerige inleiding en een korte conclusie, leidt de auteur de lezer binnen in de verbeelding van de ouderdom in de Nederlandse prentkunst tussen 1550 en 1650. De bestudeerde prenten verbeelden de levensfase van de ouderdom – al of niet in de context van de afbeelding van een visie op de hele levensloop – als (mogelijk) gekenmerkt door een aantal positieve kenmerken zoals vroomheid en ingetogenheid, ervaring en wijsheid, en een aantal negatieve kenmerken zoals gierigheid en hebzucht, lust en ongelijke liefde. De auteur situeert de inhoud van de afbeeldingen tegen de achtergrond van de uit de oudheid stammende visies op de levensfase van de ouderdom. Het betoog wordt gestoffeerd met verwijzingen naar de bijna tweehonderd afbeeldingen die in het boek zelf zijn opgenomen. Zo vergt dit boek niet alleen een aandachtig lezen van de tekst, maar ook het geduldig bekijken en herbekijken van de illustraties. Voor de specialisten werden de vele noten per hoofdstuk samengebracht. Drie bijlagen met overzichtelijke schema’s over de levensfasentheorieën en de gebruikelijke index, helpen de lezers het overzicht te behouden en zich te oriënteren bij herhaalde exploratie van specifieke thema’s.
Over de wetenschappelijke waarde van dit boek als bijdrage tot de geschiedenis van de prentkunst of van de visies op de ouderdom kan ik als niet-historicus geen gefundeerde uitspraken doen. Maar aangezien dit werk zich uitdrukkelijk ook tot een breed lezerspubliek richt is het zeker niet ongewoon dat een psychogerontoloog, geïnteresseerd in de aard en de bronnen van de beeldvorming over ouderen vandaag, met meer dan gewone interesse het verleden induikt, vooral als een goed gedocumenteerd historisch werkstuk als dat van Anouk Janssen daar de rode loper voor uitrolt.
Wat blijkt? De uitbeelding van de ouderdom, van oude mannen en oude vrouwen, heeft een polair karakter, de uitgebeelde visie is normatief, steunt op het zgn. tempestivitas-principe en wordt vertolkt op basis van analogische denken. Het stereotype ouderdomsbeeld in de prenten uit de 16de en 17de eeuw is tweeslachtig en polair. Ouderen en het ouder worden werden zowel positief als negatief voorgesteld. Ook in de beeldvorming over de ouderdom in literaire teksten uit die tijd was dat het geval. De auteur verwijst veelvuldig naar uitspraken van Jacob Cats. De tegenstellingen in de verbeeldingen gaan terug op gedachtegoed uit de oudheid. Aristoteles’ visie was negatief, Plato en Cicero hadden een positieve visie. Deze tweepoligheid in de perceptie van de ouderdom heeft zich doorgezet gedurende vele eeuwen. Anouk Janssen laat duidelijk zien hoe de prenten die ze bestudeerde een echo zijn van de eeuwenoude lof- en treurzangen op de ouderdom. Maar ook toen reeds werden de positieve en negatieve beelden, vooral in de context van de levensfasentheorieën, in verband gebracht met het bestaan van twee ouderdomsfasen, levensfasen die we vandaag de derde, respectievelijk, de vierde leeftijd noemen. De positief-negatief tegenstelling in het ouderdomsbeeld wortelt in de eerste plaats in het gegeven van de lichamelijke veroudering. Op het einde van het leven volgt op processen van groei en behoud geleidelijk neergang, neergang die tenslotte zeer manifest wordt. Het polaire karakter van de wijze waarop de ouderdom verbeeld wordt (in prenten en teksten) wortelt ook in de moraal, in morele voorschriften. Ouderen worden in de prenten afgebeeld als lovenswaardige voorbeelden (exempla) of als af te keuren en te blameren tegenvoorbeelden (exempla contraria). De boodschap wordt gegeven dat waardig oud zijn alleen kan door te gehoorzamen aan de eeuwige wetten van de natuur die ook de levensloop beheersen. Elke levensfase heeft zijn typische kenmerken. Cicero duidde dit principe aan met de term “tempestivitas”. Om de specificiteit van de ouderdom in contrast met de andere levensfase duidelijk te maken werd doorheen de eeuwen veelvuldig beroep gedaan op analogieën van de levensloop, met name, de jaarkring der seizoenen en het dagverloop. Zo kon de ouderdom dan afgebeeld worden als de avond, maar vooral, als de winter van het leven. Daarenboven boden ook aan de planeten en de temperamenten toegekende eigenschappen stof voor de geijkte karakterisering van de ouderdom.
De stichtende prenten uit de 16de en de 17de eeuw laten zien wat lichamelijke veroudering met een mens doet, hoe ouderen zich onwaardig tegen de wet van hun leeftijd in kunnen gedragen, hoe ze zich idealiter zouden moeten gedragen, en wat het effect is van hun gedrag op hun omgeving in termen van er door bespot of gewaardeerd worden.
De visies die in de prenten worden uitgebeeld illustreren drie van de vier soorten antwoorden die Manheimer bij wijsgeren onderscheidde op de vraag naar de beste manier om met de veranderingen in de levensomstandigheden die de ouderdom met zich meebrengt om te gaan. Manheimer labelt ze als: “transformed/contributive”, “resigned/disengaged” en “active/engaged”. 1 Plato waardeerde de gewijzigde kijk op het leven – vrucht van studie en contemplatie in het aanschijn van de dood – waardoor wijze ouderen een positieve bijdrage konden leveren in de samenleving. Aristoteles waardeerde vooral het levenshoogtepunt in de middelbare leeftijd, wanneer er evenwicht is tussen de contrasterende karakteristieken van de jeugd en van de ouderdom. Gegeven de achteruitgang die de ouderdom kenmerkt kan men zich dan maar beter terugtrekken uit de maatschappij, maar dit hoeft de cultivering van praktische levenswijsheid niet te verhinderen. Het zich spiritueel terugtrekken is helemaal geen optie bij Cicero. Hij meent dat de in ervaring gewortelde wijsheid van de oudere burgers hen bijzonder geschikt maken om aan het roer te staan van de staat en dus actief te blijven en zich te engageren. Doorheen de eeuwen zijn deze prototypische visies blijven bestaan in filosofische exposés (bijvoorbeeld, Montaigne, Simone de Beauvoir) en in contrasterende kunstzinnige afbeeldingen van ouderen die op verschillende wijze en onwijze manieren met het fysiek verouderen omgaan.
Eigenlijk treft men ook vandaag, na een kleine eeuw van empirisch gerontologisch wetenschappelijk onderzoek, nog veel van deze vooral negatieve verbeeldingen van ouderdomskenmerken aan, vooral in romans, films, soaps, strips en spotprenten. Reflecties van de drie vermelde uit de oudheid stammende maar duurzame visies op de ouderdom vinden we in de gerontologie als wetenschap terug in het zgn. deficitmodel en in twee meer positief gekleurde modellen, het rust-roestmodel en competentiemodel van het ouder worden. 2 Volgens het rust-roestmodel blijft de oudere mens (idealiter) door activiteit en engagement de vitaliteit van de middelbare leeftijd continueren. Vanuit het besef dat vroeg of laat “de oude dag met zijn gebreken” toch realiteit wordt, focust het derde model op de aanvaardende, maar constructieve wijze waarmee ouderen daar in het beste geval weten mee om te gaan. Deze laatste twee modellen refereren nog naar een min of meer algemeen ideaal ouderdomstraject, dat in de voorbije decennia werd aangeduid met de term succesvol ouder worden. Deze verwijzing verdwijnt in de vierde door Manheimer 1 onderscheiden filosofische oriëntatie inzake het denken over de ouderdom, namelijk, de postmoderne bevrijdende deconstructionistische benadering (liberated/deconstructed). Deze visie beschouwt al deze beelden en modellen als cultureel opgelegde verhalen over de (effecten van) de aftakeling in de ouderdom, verhalen waarvan men zich kan bevrijden. Er is geen bindend scenario van obligate rollen voor het ouder worden. Het autonome individu bepaalt het doel en het traject van zijn of haar ouder worden, “alleen gelimiteerd door de verbeelding en de druk vanuit de maatschappij om zich te conformeren” (Manheimer, p. 84). 1
De speurtocht naar het optimaal en zinvol ouder worden is nu grotendeels het terrein geworden van empirische wetenschappen als de sociale gerontologie en psychogerontologie. De gerontologische thema’s en topoi die in de filosofische beschouwingen en kunstzinnige verbeeldingen tot voor een paar eeuwen geacht werden (als exempla) een leidraad te bieden voor het leven van ouder wordende en bejaarde mensen, worden vandaag empirisch bestudeerd. Wijsheid als vrucht van de ervaring is nu bijna dertig jaar een belangrijk onderzoeksthema in de gerontologie en de wetenschappelijke interesse voor de band tussen religiositeit, spiritualiteit en optimaal ouder worden neemt toe. Een en ander past in de het streven naar een positieve psychologie waarin de mens op zijn best de focus van het onderzoek is. De topics daarentegen die als exempla contraria de ouderen waarschuwen voor de gevolgen van morele ontsporing door hebzucht en toomloze seksuele lust, ondoordachte vrijgevigheid en blinde liefde voor een veel jongere partner, werden in hun extremiteit weinig wetenschappelijk onderzocht. Alhoewel deze negatieve ouderdomstopoi niet helemaal verdwenen zijn, verloren enkele ervan toch veel van hun negatieve connotaties. Zo is de kijk op de seksualiteit van oudere mensen veel positiever geworden mede dank zij de popularisering van de resultaten van het empirisch onderzoek, maar grote leeftijdsverschillen in een intieme relatie blijven vragen oproepen. En ook het thema van hebzuchtige en ruziënde erfgenamen, zowel voor als na het overlijden van de oudere, is niet van het toneel verdwenen. De minachting voor de ouderen die blijkt uit geweld tegen sommigen onder hen gepleegd door hun kinderen en kleinkinderen was dan weer wel een onderzoeksthema. Maar ook wat deze intergenerationele relaties betreft primeert toch de aandacht voor de zorg en de solidariteit die ze meestal kenmerken.
De resultaten van het historisch onderzoek van Anouk Janssen helpen onderzoekers en practici in de gerontologie en geriatrie vandaag zich bewust te worden van wat aan het ouder worden en oud zijn van alle tijden is, lichamelijke aftakeling in een context van betrokkenheid op zichzelf, zijn familie, de bredere sociale omgeving en het mysterie van het bestaan zelf. Wat men eeuwenlang bewust of onbewust gedacht heeft over de onvermijdelijke aspecten van de ouderdom en de ongewenste en de ideale verschijningsvormen ervan, kan een toetsteen zijn voor de eigen vaak onbewuste stereotypes, die zich niettegenstaande de ondertussen verworven stevige overtuiging dat dé oudere niet bestaat, toch op subtiele wijze kunnen doen gelden.
Em. Prof. Dr. A. Marcoen. Centrum voor Ontwikkelingspsychologie. KU Leuven
Naschrift
Blij verrast ben ik met de bespreking van mijn proefschrift door professor Marcoen. Verrast omdat ik niet had gedacht dat de eerste wetenschappelijke bespreking van mijn boek in het TGG zou zijn. En blij omdat ik niettemin had gehoopt dat de waarde van mijn proefschrift ook buiten de (kunst)geschiedenis erkend zou worden. Ik ben verheugd dat Marcoen van mening is dat mijn onderzoek een bijdrage kan leveren aan het historisch perspectief van bestaande karakteriseringen en stereotyperingen van de ouderdom.
Het is terecht dat Marcoen de clichébeelden van de ouderdom heden ten dage vooral ziet in romans, films, soaps, strips en spotprenten. Ik zou daar reclames nog aan willen toevoegen. Net als in veel zestiende- en zeventiende-eeuwse prenten gaat het in deze moderne media om uitvergrotingen en chargeringen die ons beïnvloeden en die op hun beurt natuurlijk ook beïnvloed worden door onze denkbeelden. Het is een continue wisselwerking.
Voorts vind ik het interessant om te zien dat Marcoen de ouderdomstyperingen uit mijn onderzoek kan plaatsen binnen de sociale gerontologie en psychogerontologie. En met zijn afsluiting kan ik het ook alleen maar heel erg eens zijn. Gezien de vaak gevoerde discussie over het maatschappelijke nut van (kunst)historisch onderzoek doet het me deugd dat Marcoen het nut van het vergroten van het historisch bewustzijn zo op waarde weet te schatten.
Dr. mr. Anouk Janssen