Samenvatting

Mensen in het prodromale stadium van dementie bezoeken vanaf vijf jaar voor de diagnose vaker hun huisarts. Dit benadrukt de belangrijke rol die de huisarts kan spelen in de vroege identificatie van mensen met een verhoogd risico op dementie. Medisch psycholoog Inez Ramakers, 29 jr, constateert in haar promotieonderzoek dat loopstoornissen bij dit huisartsenbezoek de vroegste voorspellers zijn van dementie, gevolgd door cognitieve klachten vanaf drie jaar voor de diagnose, het sterkst vanaf een jaar voor de diagnose. Dan verkeerden 58 % van de mensen met cognitieve klachten in het stadium van preklinische dementie, tegen 2 % van de controle personen. Andere bevindingen uit het promotieonderzoek zijn o.a. dat depressieve symptomen bij mensen met lichte cognitieve stoornissen de kans op Alzheimer niet verhogen. Verder is er in dit proefschrift veel aandacht voor de ontwikkeling van de geheugenpolikliniek. Tevreden constateert Ramakers dat geheugenpoli’s zich steeds meer richten op mensen met lichte cognitieve problematiek. Daarmee doen zij hun naam tegenwoordig meer eer aan dan tien jaar geleden. Proefschrift Prodromal Alzheimer’s disease in subjects with Mild Cognitive Impairment. Predictive and diagnostic aspects, 143 p, ISBN 978 90 9023 226 3, Universiteit Maastricht, 25 september 2008. Promotores waren prof.dr. F.R.J. Verhey en prof.dr. J. Jolles.


1416 Weergaven
3 Downloads
Lees verder

Loopstoornissen zijn de vroegste voorspellers van dementie

Mensen in het prodromale stadium van dementie bezoeken vanaf vijf jaar voor de diagnose vaker hun huisarts. Dit benadrukt de belangrijke rol die de huisarts kan spelen in de vroege identificatie van mensen met een verhoogd risico op dementie. Medisch psycholoog Inez Ramakers, 29 jr, constateert in haar promotieonderzoek dat loopstoornissen bij dit huisartsenbezoek de vroegste voorspellers zijn van dementie, gevolgd door cognitieve klachten vanaf drie jaar voor de diagnose, het sterkst vanaf een jaar voor de diagnose. Dan verkeerden 58 % van de mensen met cognitieve klachten in het stadium van preklinische dementie, tegen 2 % van de controle personen. Andere bevindingen uit het promotieonderzoek zijn o.a. dat depressieve symptomen bij mensen met lichte cognitieve stoornissen de kans op Alzheimer niet verhogen. Verder is er in dit proefschrift veel aandacht voor de ontwikkeling van de geheugenpolikliniek. Tevreden constateert Ramakers dat geheugenpoli’s zich steeds meer richten op mensen met lichte cognitieve problematiek. Daarmee doen zij hun naam tegenwoordig meer eer aan dan tien jaar geleden. Proefschrift Prodromal Alzheimer’s disease in subjects with Mild Cognitive Impairment. Predictive and diagnostic aspects, 143 p, ISBN 978 90 9023 226 3, Universiteit Maastricht, 25 september 2008. Promotores waren prof.dr. F.R.J. Verhey en prof.dr. J. Jolles.

Zorgen voor je hoogbejaarde ouders is een ondankbare klus

Ouder-kindrelaties zijn de eerste en vaak belangrijkste relaties die individuen ontwikkelen en een essentiële bron van steun en veiligheid. Eva-Maria Merz beschrijft in haar proefschrift kenmerken en veranderingen van deze relaties gedurende de latere fasen van de levensloop. Ze onderzocht variatie in relaties aan de hand van balans in de uitwisseling van steun, kwaliteit en conflict, en de mate waarin de relatie een centrale plaats inneemt in het leven van een persoon. Verder ging ze na in hoeverre deze relatiekenmerken samenhangen met het welbevinden van ouders en kinderen. Het uitwisselen van steun (o.a. het tonen van interesse, boodschappen of klusjes doen, advies geven) tussen de verschillende generaties blijkt niet of slechts zwak geassocieerd te zijn met welbevinden van ouders en kinderen. De kwaliteit van de ouder-kind relatie echter hangt wel sterk samen met het welbevinden van beide generaties. Het lijkt dus dat bij het ouder worden van ouders en kinderen de achteruitgang van kwaliteit van hun relatie een grotere bedreiging is voor welbevinden dan een toename van steun die kinderen aan hun ouders geven.

Kennis van kenmerken van belangrijke relaties, zoals ouder-kindrelaties, gekoppeld aan de uitwisseling van steun tussen generaties is belangrijk vanwege de samenhang met psychische gezondheid en welbevinden. Niet alle sociale relaties zijn bevorderlijk voor gezondheid en welbevinden. Sommige relaties worden als stressvol en belastend ervaren en kunnen daarom ook nadelige gevolgen voor gezondheid en welbevinden hebben. Goede familiebanden zijn niet vanzelfsprekend maar wel cruciaal voor welbevinden en levensvreugde. Daarom verdient het thema ouder-kind- en familierelaties een plek in de publieke, politieke en beleidsdiscussies. Proefschrift Caring for your loved ones? An attachment perspective on solidarity between generations, 176 p, ISBN 978 90 8659 236 4, Vrije Universiteit Amsterdam, 15 september 2008. Promotores waren prof.dr. C. Schuengel en prof.dr. H.J. Schulze.

Weg met staar én (lees)bril

De onderzoeksgroep Fysica en Medische Technologie van VU medisch centrum verdiepte zich in de werking van het oog en ontdekte dat het mogelijk is om mensen met één ingreep zowel van hun staar als van hun bril af te helpen. De oplossing: een flexibele kunstlens. Technisch fysicus ir. Erik A. Hermans deed promotieonderzoek naar de mechanische en optische werking van een dergelijke lens in een kunstmatige opstelling met ogen van varkens. (Een varkensoog vertoont veel overeenkomst met een mensenoog.) De resultaten van de experimenten zijn zeer positief. Met deze lens is het mogelijk om zowel van veraf als van heel dichtbij, tot wel 16 cm, scherp te kunnen zien. Verdere optimalisatie moet de accommoderende kunstlens geschikt maken voor het menselijk oog. Zelfs kan de lens in de toekomst mogelijk een oplossing vormen voor mensen die geen staar hebben maar alleen van hun leesbril af willen. Proefschrift Geometry, optics and mechanical modelling of the human lens during accommodation. Towards developing an accommodative intraocular lens, 229 p, ISBN 978 90 8659 228 9, Vrije Universiteit Amsterdam, 3 september 2008. Promotor was prof.dr. R.M. Heethaar, co-promotor dr. G.L. van der Heijde.

Patiënten met een heupprothese moeten meer bewegen

Nu van algemene bekendheid moet worden geacht dat lichamelijk actief zijn een belangrijke bijdrage levert aan behoud van gezondheid, van functionele autonomie, kwaliteit van leven en zelfs levensduur, is het interessant om eens te kijken naar het bewegingspatroon van patiënten na een totale heupoperatie (THA). Tot nu toe was er alleen aandacht voor de invloed van lichamelijke belasting op de prothese(overlevingsduur) of op het hervatten van specifieke activiteiten na de operatie. Orthopedisch chirurg Robert Wagenmakers, 40 jr, constateert in zijn promotieonderzoek dat de SQUASH (short questionnaire to assess health-enhancing physical activity, een vragenlijst die wordt gehanteerd voor de algemene bevolking), de eerste vragenlijst is die een gedetailleerd inzicht geeft in het lichamelijke activiteitenpatroon van patiënten met een totale heupprothese. Op basis van onderzoek met de SQUASH kan verrassend genoeg worden geconstateerd dat THA patiënten na hun operatie minstens evenveel bewegen als hun leeftijdsgenoten in de algemene bevolking. Maar ook die laatsten bewegen te weinig volgens de Nederlandse norm Gezond Bewegen. Mannen met een primaire heupprothese voldoen significant vaker aan de richtlijnen dan vrouwen. Toch is duidelijk dat het vermogen om weer lichamelijk actief te zijn door veel patiënten na een THA onvoldoende wordt benut. Proefschrift Physical activity after Total Hip Arthroplasty, 144 p, ISBN 978 90 77113752, Rijksuniversiteit Groningen, 19 november 2008. Promotores waren prof.dr. S.K. Bulstra en prof.dr. J.W. Groothoff.

De interactie tussen bloeddruk, hersendoorbloeding en cognitieve stoornissen

De hersenbloedvaten reageren op schommelingen in de bloeddruk om zo de hersendoorbloeding zo constant mogelijk te houden. Tot nu toe is er weinig informatie over de effecten van veroudering op deze cerebrale autoregulatie en er zijn vrijwel geen gegevens beschikbaar over patiënten ouder dan 75 jaar. Recente ontwikkelingen op het gebied van dementie geven aan dat metingen van bloeddruk, cerebrale bloeddoorstroming, en hun interactie van belang zijn bij patiënten met cognitieve stoornissen en dementie. Klinisch geriater Jurgen Claassen, 39 jr, beschrijft in zijn proefschrift verschillende methoden om cerebrale autoregulatie te analyseren en te kwantificeren en past ze toe bij patiënten met hypertensie en bij Alzheimerpatiënten. Zijn bevindingen wijzen erop dat al in een vroeg- klinische fase de ziekte van Alzheimer geassocieerd is met hemodynamische veranderingen: er werden opmerkelijke veranderingen in bloeddrukregulatie en hersendoorbloeding gevonden. Dankzij een recent toegekende beurs kan de onderzoekslijn naar de interactie tussen hypertensie, cerebrale perfusie en cognitie verder worden voortgezet.

Proefschrift Cerebral hemodynamics in aging: the interplay between blood pressure, cerebral perfusion, and dementia, 236 p, ISBN 978 90 9023498 4, Radboud Universiteit Nijmegen, 25 november 2008. Promotores waren prof.dr. M.G.M. Olde Rikkert en prof.dr. B.D. Levine.

Diabetes 2 aanpakken met voedingsinterventie

Hyperglycemie, zoals vooral ontstaat na een maaltijd, is een grote risicofactor voor de ontwikkeling van cardiovasculaire aandoeningen bij type 2 diabetes patiënten. Uit onderzoek van promovendus Ralph Manders, gezondheidswetenschapper 30 jr, blijkt dat deze postprandiale hyperglycemie ondanks medicatiegebruik meer dan 13 uur voortduurt, in plaats van 40 minuten per dag bij gezonde normoglycemische personen. Er zijn suggesties dat de gecombineerde inname van een eiwit/aminozuur mengsel een efficiënte voedingsinterventie zou kunnen zijn om de postprandiale insulineproductie te stimuleren en de bloedglucoseklaring te vergroten. Inderdaad reduceerde de supplementatie van eiwit plus leucine direct na iedere maaltijd de prevalentie van hyperglycemische bloedglucose excursies met ruim 25 %. Helaas is toevoeging van vrije aminozuren aan voedingsmiddelen momenteel nog niet toegestaan en gaf herhaling van het experiment, maar dan zonder toevoeging van extra leucine, geen resultaat. Proefschrift Protein supplementation as a dietary strategy to improve glycemic control in type 2 diabetes, 160 p, ISBN 978 90 5278761 9, Universiteit Maastricht, 14 november 2008. Promotores waren prof.dr. W.H.M. Saris en prof.dr. A.J.M. Wagenmakers.

De REPOS: een pijnobservatieschaal voor mensen met een uitingsbeperking

De afgelopen jaren is in het Pijnkenniscentrum van het Erasmus MC – Sophia Kinderziekenhuis een pijnobservatieschaal voor ouderen met een uitingsbeperking (bijvoorbeeld bij hersenletsel of dementie) ontwikkeld en getest, de Rotterdam Elderly Pain Observation Scale (REPOS). De gevalideerde REPOS telt tien gedragingen die als kenmerkend voor pijn bij deze groep worden gezien, vijf daarvan betreffen het gezicht: gespannen gezicht, ogen (bijna) dichtknijpen, optrekken bovenlip, grimas en angstig kijken. De overige gedragingen betreffen bewegingen en verbale uitingen van pijn. Er is een instructiekaart, een scoreformulier en een beslisboom om op een gestandaardiseerde manier te werk te gaan bij hoge scores. Er wordt ook rekening gehouden met andere emoties zoals angst, verdriet of schaamte. De eigen ervaring van de verzorgende met de bewoner en het oog hebben voor diens omstandigheden blijft belangrijk.

Betrouwbaar scoren met de REPOS vereist enige training. Voor dit doel is een instructie cd-rom ontwikkeld met achtergrondinformatie, het scoreformulier in pdf, en video-opnamen die de beschreven gedragingen illustreren. Voor zelftraining staan er twaalf video-opnamen op. Voorts wordt er twee maal per jaar een ‘train-de-trainerbijeenkomst georganiseerd.

De cd-rom is gratis aan te vragen bij drs. Anneke Boerlage, a.boerlage@erasmusmc.nl, ook voor informatie over de trainingsbijeenkomsten.

Hoogleraar Peter de Jonge mag in Groningen en Tilburg het onderzoek naar de relatie tussen depressie en somatische ziekten leiden

Op 22 september 2008 aanvaardde Peter de Jonge het ambt van adjunct-hoogleraar in de Psychiatrie aan de Faculteit der Medische Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen met de leeropdracht depressie en somatische ziekten, met de oratie Hart en/of ziel? Werkelijkheid en fictie in de relatie tussen volksziekten nummer 1 en 2 – depressie en hart- en vaatziekten. Op die dag verwees hij ook naar zijn oratie in Tilburg op 14 november 2008 bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar Medische Psychologie en Neuropsychologie bij de Faculteit Sociale Wetenschappen Universiteit van Tilburg, met de titel Depressie en het hart: de kip, het ei, of de kip met de gouden eieren?

Zoals hij zelf in september in Groningen aankondigde, heeft hij vier versies van zijn oratie gemaakt: de meest uitgebreide wordt na afloop in Groningen uitgedeeld na de gesproken versie van een half uur; de versie van drie kwartier wordt uitgesproken in Tilburg op 14 november 2008. En er bestaat zelfs een ultrakorte versie. Deze luidt als volgt:

Beste mensen, collega’s, laten we met z’n allen gaan proberen het onderzoek op het grensvlak tussen lichaam en geest op een hoger plan te brengen door de diagnostiek te verbeteren en andere behandelmethoden te ontwikkelen en te evalueren, ons niet af te laten leiden door geld en eigenbelang, maar correct, geïnspireerd en hypothesegestuurd de feiten te analyseren.

RUG Nieuws vat de oratie als volgt samen:

Hart- en vaatziekten en depressie zijn wereldwijd de twee ziekten die de meeste ziektelast veroorzaken. Ze zijn ook met elkaar verbonden: het hebben van een depressie verhoogt de kans op hart- en vaatziekten en omgekeerd. Daarnaast is de combinatie van deze twee kwalen geassocieerd met een slechter beloop van de hartziekte. Behandelen van de depressie na een hartinfarct zou dan ook de prognose van de hartziekte moeten verbeteren. Echter, dit blijkt niet waar te zijn. De belangrijkste redenen hiervoor: antidepressiva zijn slechts beperkt effectief en precies bij die depressies die niet slecht voor het hart zijn. De effectiviteit van antidepressiva wordt nogal overschat. Dat lijkt te komen doordat veel onderzoek naar deze middelen door de farmaceutische industrie is gefinancierd.

We lijken de afgelopen jaren op een verkeerd spoor te hebben gezeten. Twee nieuwe veelbelovende methoden om de effecten van depressie op het hart te doen verminderen zijn het promoten van lichaamsbeweging en het voorkomen van zorgonttrekking: Enerzijds blijken depressieve mensen te weinig te bewegen, en juist bewegen is goed voor het hart. Anderzijds blijken depressieve mensen minder vaak hun medicatie in te nemen, hun klachten aan te geven, en op afspraken met de cardioloog te komen, waardoor essentiële cardiologische zorg niet kan worden gegeven.

In de komende jaren zal door het UMCG naar deze twee methoden onderzoek worden gedaan om de effecten van depressie op het hart tegen te gaan.

Voor meer informatie: communicatie@rug.nl, of www.tilburguniversity.nl/corps.