Veroudering van de hersenen goed te volgen met behulp van radiologische technieken
Atrofie van de hersenen en afwijkingen die wijzen op het doorgemaakt hebben van vaatziekten zijn twee zeer belangrijke elementen om te bestuderen met behulp van beeldvormende technieken bij de analyse van patiƫnten met dementie. In de toekomst zouden moderne beeldvormende technieken aanwijzingen kunnen vinden voor neuropathologische en anatomische veranderingen in de hersenen voordat evident atrofie van de hersenen optreedt. Dit kan, in combinatie met de klinische presentatie, leiden tot een diagnose in een eerder stadium en de mogelijkheid bieden het effect van een behandeling nauwkeuriger te volgen. Dit concludeert neuroradioloog Antonio Bastos Leite, 36 jaar, uit zijn promotieonderzoek aan het VUmc onder supervisie van prof.dr. F. Barkhof en prof.dr. Ph. Scheltens. De titel van zijn proefschrift luidt Pathological ageing of the brain. A neuroimaging perspective, 176 p, ISBN 978 90 8659151 0, Vrije Universiteit Amsterdam, 16 november 2007.
BacteriĆ«le infectie beĆÆnvloedt progressie van Alzheimer
Sinds 1998 is bekend dat de respiratoire bacterie Chlamydia pneumoniae (Cpn) duidelijk aanwezig is in de hersenen van Alzheimer patiƫnten en vrijwel afwezig bij gezonde personen. Deze bevinding vormt de aanleiding voor het onderzoek van medisch microbioloog Ellen Boelen, 27 jr, naar de rol van Cpn bij neurodegeneratieve processen. Uit haar promotieonderzoek blijkt o.a. dat Cpn zich niet alleen in cellen van het luchtwegstelsel maar ook uitstekend in hersencellen kan vermeerderen. Uit haar in vivo onderzoek kan echter niet worden geconcludeerd dat een Cpn infectie de ziekte van Alzheimer ook werkelijk veroorzaakt. In ieder geval wordt duidelijk uit het in vitro onderzoek en recente aanwijzingen in de literatuur dat Chlamydia pneumoniae kan bijdragen aan de progressie van Alzheimer. Direct, via neurodegeneratie tengevolge van Cpn infectie, of eerder indirect via een chronische cerebrale ontsteking met als gevolg de productie van inflammatoire stoffen, resulterend in neurodegeneratie. Proefschrift An in vitro and in vivo study towards the effect of Chlamydia pneumoniae infection on brain cells, 166 p, ISBN 978 90 9021811 3, Universiteit Maastricht, 5 juli 2007. Promotores waren prof.dr. C.A. Bruggeman en prof.dr. H.W.M. Steinbusch.
Hippocampus speelt belangrijke rol bij het vastleggen van episodische herinneringen
Het vastleggen van episodische herinneringen in ons brein (dus niet alleen feiten, maar ook context zoals plaats en tijd) is een complex proces. Informatie uit verschillende modaliteiten, die verwerkt wordt in verschillende hersengebieden, moet tot Ć©Ć©n coherente episode in ons geheugen worden āsamengevoegdā zodat wij die ons later als Ć©Ć©n gebeurtenis kunnen herinneren. Na veel onderzoek op dit gebied is de neurale grondslag van dit koppelingsproces of geheugen-binding nog steeds niet volledig begrepen. Ontwikkelings- en cognitiepsycholoog Carinne Piekema, 28 jr, onderzocht de neurocognitieve processen, die de basis vormen voor geheugen-binding. Zij verrichtte haar promotieonderzoek aan de Universiteit van Utrecht, in samenwerking met het FC Donders Centrum voor Cognitieve Neuroimaging in Nijmegen. Na diverse experimentele manipulaties concludeert zij onder andere dat bij taken waarbij kortdurende associaties met een ruimtelijke component moeten worden vastgehouden, een belangrijke rol voor de mediale temporaalkwab van de hersenen, en in het bijzonder voor de hippocampus, is weggelegd. Andere resultaten ondersteunen deze bevinding echter weer niet, mogelijk verklaarbaar door een andere experimentele opzet. Haar eindconclusie is dat informatie uit verschillende hersengebieden, en mogelijk zelfs uit verschillende modaliteiten, wordt geĆÆntegreerd in de hippocampus. Proefschrift Medial temporal lobe involvement in binding in memory, 196 p, ISBN 978 90 9022414 5, Universiteit van Utrecht, 20 december 2007. Promotores waren prof.dr. E.H.F. de Haan en prof.dr. G. FernĆ”ndez.
Vroege diagnose van frontotemporale dementie
Er bestaan geen eenvoudige tests om frontotemporale dementie (FTD, oftewel naar de ontdekker: ziekte van Pick) te herkennen. Toch is het van belang om deze vroege vorm van dementie, tweede oorzaak van dementie vĆ³Ć³r de 65-jarige leeftijd (na Alzheimer), te herkennen. Neuroloog Yolande Pijnenburg, 39 jr, concludeert uit haar promotieonderzoek aan het Alzheimercentrum VUmc dat een gestructureerd gedragsinterview bij de partner/zorgdrager in ieder geval essentieel is. Voor het onderscheid tussen FTD en vermoedens van laat ontstane schizofrenie lijkt langdurige follow-up aangewezen. Bij onderzoek van het hersenvocht werden aanwijzingen gevonden voor een rol van neurofilamenten en amyloid beta in de pathofysiologie van frontotemporale dementie, maar de diagnostische bruikbaarheid moet nog verder worden onderzocht. Proefschrift Frontotemporale dementia. Towards an early diagnosis, 188 p, ISBN 978 90 8659107 7, Vrije Universiteit Amsterdam, 7 juli 2007. Promotores waren prof.dr. Ph Scheltens en prof.dr. C. Jonker.
Mantelzorg en zorgverantwoordelijkheid
Mantelzorgers spelen een steeds belangrijker rol in de gezondheidszorg: De zorgzame samenleving is in de plaats gekomen van de vroegere verzorgingsstaat. Maar mantelzorgers kunnen ook overbelast raken: psychisch, sociaal, financieel en fysiek. Via een systeemgerichte aanpak, gericht op de relatie tussen mantelzorger en zorgontvanger, wil Deidre Beneken genaamd Kolmer (systeemtherapeut en promovendus bij de Universiteit van Tilburg, Faculteit Sociale Wetenschappen / onderzoeksinstituut Tranzo) de grenzen aan de zorgverantwoordelijkheid van mantelzorgers bewaken en hun draagkracht waarborgen. Een beleid met ondersteuningsprogrammaās kan bijdragen aan het in stand houden van een goede relatie tussen mantelzorger en zorgvrager, het verbeteren van een verstoorde relatie en het stimuleren van die relatie, wanneer groei nog mogelijk is. Via die weg komt er evenwicht tussen zorg verlenen en zorg ontvangen. Proefschrift Family care and care responsibility: the art of meeting each other, 151 p, ISBN 978 90 5972 220 0, Universiteit van Tilburg, 2 november 2007. Promotor was prof.dr. H.F.L. Garretsen.
Meer aandacht nodig voor de postinfarct depressie
Patienten die depressief zijn na een hartinfarct -en het gaat dan om een kwart van alle infarctpatienten- krijgen vaker fatale en niet fatale cardiovasculaire complicaties dan patiĆ«nten zonder depressie. Hierbij hebben mensen die voor het eerst in hun leven depressief worden na het hartinfarct de slechtste prognose in vergelijking met patiĆ«nten die geen depressie krijgen of wel al eens eerder in hun leven depressief zijn geweest. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van psychiater i.o. Titia Spijkerman, 40 jr, op de afdelingen cardiologie en psychiatrie van het UMC Groningen. Helaas is nog niet duidelijk hoe een Ā“first-everĀ“ postinfarct depressie het beste kan worden behandeld. Mogelijk kan deze groep patiĆ«nten veel baat hebben bij revalidatie, waarbij zowel aandacht is voor het lichamelijke als psychosociale functioneren na het myocardinfarct. Proefschrift Specifying the influence of post-myocardial infarction depression on cardiovascular prognosis, Rijksuniversiteit Groningen, 3 oktober 2007, 164 p, ISBN 978 90 367 3178 2. Promotor was prof.dr. J. Ormel.
Zelfhulp internetcursus effectief bij depressiviteit
Een nieuw ontwikkelde internetinterventie voor 50-plussers met depressieve klachten is effectief, zelfs zonder professionele ondersteuning, en kan worden geĆÆmplementeerd in de praktijk. Ook screening voor depressie via internet is heel goed mogelijk. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van psycholoog Viola Spek, 31 jr, bij vergelijking van gebruikers van de door het Trimbos instituut ontwikkelde internetcursus (acht lessen), met mensen in een groepscursus en hulpvragers zonder cursus. Internetinterventie en groepscursus bleken direct na behandeling even effectief en effectiever dan niets doen. Deze resultaatverschillen waren een jaar na de behandeling nog steeds aanwezig. Internetinterventie lijkt dus een veelbelovende aanpak, vooral gezien de grote vraag en de tekortschietende behandelcapaciteit bij psychische klachten. Proefschrift Internet-based cognitive behaviour therapy for subthreshold depression in people over 50 years old, 123 p, ISBN 978 90 5335 135 2, Universiteit van Tilburg, 30 november 2007. Promotores waren prof.dr. V.J.M. Pop en prof.dr. W.J.M.J. Cuijpers.
Goede zorg kan doorligwonden bij ouderen en zieken voorkomen
De meeste decubituswonden kunnen worden voorkomen als preventieve maatregelen worden genomen. Aldus dermatoloog Ronald Houwing, 49 jr, in de samenvatting van zijn onderzoeksresultaten aan het eind van zijn proefschrift. Zijn promotieonderzoek leidt soms tot andere conclusies dan de momenteel heersende opvattingen. Zo concludeert hij dat āvochtletselsā moeten worden beschouwd als een graad 2 of 3 decubitus en dat zij meegeteld moeten worden in de prevalentie- of incidentiemetingen. Een van zijn andere conclusies is dat het gebruik van een risicoscorelijst alleen niet voldoende is om in te schatten of iemand een verhoogd risico heeft op decubitus. Zie voor een bespreking van dit proefschrift de bijdrage van Wilco Achterberg elders in dit nummer. Proefschrift Pressure ulcer or decubitus. Clinical and etiological aspects, Universiteit Utrecht, 6 november 2007, 136 p, ISBN 978 90 393 4677 8. Promotores waren prof.dr. J.R.E. Haalboom en prof.dr. C.A.F.M. Bruijnzeel-Koomen.