Inleiding: verschuiving van tehuiszorg naar thuiszorg
Naarmate we ouder worden neemt onze fysieke kracht af, krijgen we moeite met lopen en bewegen en ook het geheugen laat menigeen in de steek. Het wordt voor ouderen met gebreken moeilijker om zonder hulp voor zichzelf te zorgen. Vroeger was het heel gewoon dat ouderen naar een verzorgingshuis of verpleeghuis verhuisden, waar hulp en ondersteuning voorhanden zijn. Inmiddels is de wens van ouderen om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen sterk toegenomen en gebruikt men steeds vaker thuiszorg en minder vaak tehuiszorg. 1 Deze verschuiving wordt extramuralisering genoemd. In het beleid wordt ook wel van extramuraliseren gesproken als zorg wordt geleverd in een geclusterde woonomgeving waar de cliënt zelf verantwoordelijk blijft voor het wonen. In dit artikel beperken we ons echter tot de traditionele (thuis)zorg in de thuissituatie. We proberen hier inzicht te krijgen in de mate waarin extramuralisering nog verder kan worden doorgezet. Hoe groot is de groep voor wie thuiszorg een haalbaar alternatief kan zijn voor tehuiszorg? Daarnaast bestuderen we wat deze groep tehuisbewoners kenmerkt en welke zorgvormen mogelijk als alternatief voor tehuiszorg kunnen dienen.
Extramuralisering en beleid
De komende decennia stijgt door de vergrijzing het aantal ouderen en daarmee ook het aantal mensen met een zorgbehoefte. 2 Samen met de voorkeur om in het eigen huis te blijven wonen en overheidsbezuinigingen, zal dit leiden tot een stijgende vraag naar extramurale zorg. Deze trend is al enige tijd aan de gang. Er ontstaan daardoor ook steeds meer woonvormen waarin ouderen zelfstandig kunnen blijven wonen, met zorg in de buurt (woon-zorgcomplexen, e.d.). Om hierop in te spelen is intussen besloten de lichte intramurale zorg voor nieuwe cliënten te ‘extramuraliseren’. 3 Dit houdt in dat men niet langer geïndiceerd wordt voor lichte zorg in een tehuis, maar voor extramurale zorgfuncties zoals persoonlijke verzorging. In het regeerakkoord van het kabinet Rutte-II is de wat zwaardere intramurale zorg hieraan toegevoegd. 4 Inmiddels is gekozen voor een benadering op basis van het nog nader in te vullen begrip ‘zorgzwaarte’ in plaats van de huidige zorgzwaartepakketten (zzp’s) die verschillende typen zorg omvatten. 6 Daarnaast wil het kabinet de extramurale zorg grotendeels onder gemeentelijke regie brengen, zoals al geldt voor de huishoudelijke hulp (via de Wet Maatschappelijke Ondersteuning WMO) of de zorgverzekeringswet. De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) betreft dan alleen nog de zwaardere tehuiszorg.
Omdat extramurale zorg in de regel goedkoper is dan intramurale zorg zal extramuralisering naar verwachting ook bezuinigingen opleveren. 7 Maar dit geldt niet voor alle cliënten. Vanuit het oogpunt van efficiëntie is het wellicht goedkoper als deze mensen in hetzelfde tehuis wonen in plaats van verspreid over de buurt. Verzorgsters en verpleegsters hoeven zich dan immers niet van huis naar huis te verplaatsen. Er lijkt dus ook een financiële grens aan de mogelijke extramuralisering te zitten.
Wat verstaan we onder intramurale en extramurale zorg?
Intramurale zorg (tehuiszorg) betreft in dit artikel de zorg in de verzorgingshuizen (alleen verzorging) en verpleeghuizen (eventueel ook verpleging). Hoewel in het beleid het onderscheid tussen verpleeg- en verzorgingshuizen niet meer wordt gemaakt, is er wel een onderscheid te maken in de zorgbehoefte van beide groepen bewoners. De tehuisbewoners hebben een indicatie voor een zogenoemd zorgzwaartepakket (zzp). De tien zzp’s beschrijven de zorg en ondersteuning die iemand nodig heeft indien een beschermde woonomgeving of permanent toezicht wenselijk is.
Extramurale zorg, ofwel thuiszorg, gaat in dit artikel om een combinatie van hulp bij het huishouden, verzorging of verpleging. Ook de informele zorg en de zelf betaalde particuliere zorg spelen een rol. Door gebrek aan voldoende informatie blijven begeleiding (hulp bij het aanleren van dagelijkse activiteit om de zelfredzaamheid en participatie te vergroten) en kortdurend verblijf (logeeropvang) buiten beschouwing. Ook andere vormen van ondersteuning zoals woningaanpassingen of vervoersvoorzieningen kunnen niet worden meegenomen. Ouderen ontvangen deze zorg echter vaak in combinatie met andere zorg waar we wel informatie over hebben. Dit geldt zeker voor mensen met dusdanig ernstige beperkingen dat tehuiszorg wordt overwogen. Er wordt dus slechts een klein deel van de zorggebruikers buiten beschouwing gelaten. In dit artikel omvat thuiszorg de zorg in de traditionele thuissituatie. De nieuwe vormen van wonen met zorg (een soort tussenvorm van intra- en extramurale zorg) leveren natuurlijk meer mogelijkheden voor cliënten om buiten de tehuiszorg te kunnen worden geholpen.
We onderscheiden acht zorgvormen die, naar oplopende zwaarte, variëren van informele en particuliere zorg via thuiszorg naar intramurale zorg. We onderscheiden kortdurende thuiszorg, informele hulp, particuliere hulp, huishoudelijke hulp, persoonlijke verzorging, verpleging, verzorgingshuiszorg en verpleeghuiszorg. Het is mogelijk dat een cliënt verschillende vormen van zorg ontvangt. Omdat extramuralisering betrekking heeft op het geheel van zorg per persoon, en niet op afzonderlijke functies, delen we iedere cliënt in één zorgpakket in, gebaseerd op de zwaarste ontvangen zorgfunctie. Een cliënt wordt bijvoorbeeld ingedeeld in het pakket verpleging, ook al krijgt hij/zij daarnaast één of meer lichtere zorgvormen zoals persoonlijke verzorging. Ongeveer een kwart van de thuiszorggebruikers ontvangt kortdurende zorg. Daarnaast ontvangt ruim een kwart van de gebruikers het pakket huishoudelijke hulp. Ruim een kwart ontvangt informele of particuliere zorg, en ruim een vijfde de pakketten persoonlijke verzorging of verpleging.
Methode: verklaringsmodel en scenario’s
Het verklaringsmodel
Om iets te kunnen zeggen over mogelijkheden van tehuisbewoners om extramurale zorg te gebruiken in plaats van intramurale zorg moeten we, naast het huidige zorggebruik, ook iets weten over hun zorgalternatieven. In de publicatie VeVeRa-IV is een model gepresenteerd dat het zorggebruik verklaart uit verschillende kenmerken. 8 Hier gebruiken we een aangepaste versie van dat model (zie kader 1). De basis ligt in het veelgebruikte model van Andersen en Newman 10 waarbij kenmerken in drie groepen worden ingedeeld: risicofactoren, hulpbronnen en behoefte. 11 De risicofactoren zijn persoonskenmerken, hulpbronnen betreffen sociaaleconomische kenmerken zoals opleiding, inkomen en het sociale netwerk, die van invloed kunnen zijn op de mogelijkheden om een bepaald type hulp in te roepen. Het is niet mogelijk om voor de thuiswonenden en de tehuisbewoners het sociale netwerk op vergelijkbare manier te meten omdat de informatie uit verschillende enquêtes is afgeleid. Stedelijkheid dient hier als zeer grove benadering, met de aanname dat het sociale netwerk minder sterk is in niet-stedelijke gebieden. 5 Ook hulpbronnen als het gebruik van medische voorzieningen en mobiliteitshulpmiddelen worden meegenomen. Omdat de verklaringskracht van deze twee laatste variabelen klein is, worden deze kenmerken verder echter niet bestudeerd. Tot slot is de behoefte aan zorg een belangrijke factor voor het zorggebruik, zoals aandoeningen en beperkingen. Dit sluit goed aan bij de aanpak die het kabinet voorstaat om de extramuralisering in te richten via een zorgzwaarte-indicatie in plaats van een zorgvorm(zzp)-indicatie. 6 Op basis van het verklaringsmodel genereren we voor elk individu een kans op gebruik voor ieder zorgpakket.
Kader 1: het verklaringsmodelHet verklaringsmodel verklaart het zorggebruik uit de risicofactoren, hulpbronnen en behoefte. Omdat we hier alleen geïnteresseerd zijn in de mogelijke uitwisseling van extramurale zorg voor intramurale zorg, laten we de groep mensen zonder zorg geheel buiten beschouwing, die in het VeVeRa-model wel een rol speelt. De resultaten zijn nauwelijks anders wanneer deze groep wel wordt meegenomen. We kijken naar de bevolking van 30 jaar en ouder, omdat jongeren nauwelijks gebruik maken van dit type zorg.We maken gebruik van twee datasets. Het Aanvullend Voorzieningengebruikonderzoek (AVO) uit 2007 is een enquête onder ruim 13.700 thuiswonende personen en bevat informatie over kenmerken en zorggebruik. Het onderzoek Ouderen in Instellingen (OII) uit 2008 bevat enquête-informatie over ruim 1.500 tehuisbewoners. Uit deze enquêtes zijn 2.390 thuiswonenden en tehuisbewoners van 30 jaar of ouder geselecteerd die zorg gebruiken en waarvoor voldoende informatie bekend is. Deze gegevens zijn de meest recente bron voor dit type informatie. In Bijlage 1 staan de resultaten van het verklaringsmodel gepresenteerd. 9 Het model beschrijft de gegevens redelijk goed: de verklaarde variantie bedraagt 43%.Op basis van deze kenmerken is voor elke persoon de kans op het gebruik van een bepaald type zorg berekend. Stel dat de gegevens laten zien dat hoe ouder men is, hoe zwaarder de zorgbehoefte is. Uit het model zal dan blijken dat iemand van 80 jaar oud een hoge kans heeft op verpleeghuiszorg en een kleine kans om thuiszorg te gebruiken. Maar leeftijd is slechts één van de verklarende kenmerken. We vergelijken dus niet een 80-jarige vrouw met thuiszorg met een even oude vrouw in een tehuis, maar nemen het hele spectrum aan kenmerken van de personen in acht.
Scenario’s
We vergelijken de kenmerken van de tehuisbewoners met die van de thuiszorggebruikers. Van tehuisbewoners die in hun verzorgingsproblematiek veel overeenkomsten vertonen met thuiszorggebruikers, verwachten we dat zij met extramurale zorg ook geholpen zouden zijn. Deze tehuisbewoners hebben dan extramurale zorg als (realistisch) alternatief.
We stellen dus dat tehuisbewoners extramurale zorg als alternatief hebben, wanneer het verklaringsmodel voor hen een grote kans op extramurale zorg voorspelt. Maar het is moeilijk in te schatten waar de grenswaarde moet liggen. Daarom bestuderen we twee varianten, ofwel scenario’s, met verschillende definities van ‘hoge kans op een alternatief’. In de ruime definitie bestuderen we tehuisbewoners voor wie de kans dat een extramuraal zorgpakket toereikend is, minstens 65% is. Het tweede scenario (stringente definitie) legt de grens hoger, namelijk bij 80%. Alternatieven volgens de stringente definitie zijn aannemelijker en zullen een kleinere groep tehuisbewoners betreffen.
In een eerdere studie zijn soortgelijke scenario’s doorgerekend voor de situatie in 2003, waarbij de afzonderlijke pakketten centraal stonden. 7 Toen bleek al dat er tehuisbewoners waren die waarschijnlijk ook met extramurale zorg uit de voeten konden. Voor zover bij ons bekend wordt deze methode om de gevolgen van extramuralisering in kaart te brengen verder in de internationale wetenschap niet toegepast. Ook wijkt het zorgsysteem in Nederland dusdanig af van systemen in het buitenland, dat een vergelijking op inhoudelijke gronden onhaalbaar is. 12 , 13
Resultaten: alternatieven voor tehuisbewoners
Hoeveel tehuisbewoners hebben een alternatief?
Volgens de ruime definitie van extramuralisering heeft een vijfde van de tehuisbewoners mogelijk alternatieven (Tabel 1). Zij hebben dus kenmerken die lijken op die van de thuiszorggebruikers. Bij bewoners van verzorgingshuizen zijn de alternatieve mogelijkheden ongeveer tweemaal zo groot als bij bewoners van verpleeghuizen. Bij het hanteren van de stringente definitie heeft bijna 11% van de tehuisbewoners extramurale alternatieven.
Tabel 1 Aandeel tehuisbewoners met extramuraal zorgalternatief naar type tehuis en scenario, 2007/2008 (gewogen, in procenten), N = 1.561a
Ruime definitie | Stringente definitie | |
---|---|---|
Verzorgingshuisbewoners | 23,5 | 13,4 |
Verpleeghuisbewoners | 11,2 | 6,9 |
Tehuisbewoners | 18,6 | 10,9 |
aVolgens de ruime definitie is de kans op extramuraal zorgalternatief minstens 65%; volgens de stringente definitie is die kans minstens 80%Bron: AVO’07/OII’08 (SCP-bewerking)
In 2010 woonden ongeveer 90.000 mensen in een verzorgings- of verpleeghuis. 1 Op basis van de stringente definitie zou dit betekenen dat bijna 10.000 van hen wellicht ook met thuiszorg uit de voeten kunnen. Dit biedt een inschatting van het aantal mensen dat op lange termijn wellicht niet meer naar een tehuis zal verhuizen. Welke mensen daadwerkelijk niet naar een tehuis zullen verhuizen, terwijl zij dat bij ongewijzigd beleid wel zouden hebben gedaan, is natuurlijk afhankelijk van de invulling van de extramuraliseringsmaatregel en de aard van de hulpbehoefte.
Waarin verschillen tehuisbewoners van gebruikers van thuiszorg?
Wat zorgt ervoor dat voor de ene oudere thuiszorg wel een haalbaar alternatief lijkt en voor de andere niet? Tehuisbewoners zijn veelal ouder dan mensen die thuis wonen en zorg gebruiken (zie Tabel 2). In de tehuizen wonen wel iets meer vrouwen maar het verschil is niet significant. Ook zijn de tehuisbewoners vaker verweduwd of alleenstaand. Zoals verwacht hebben tehuisbewoners gemiddeld meer en zwaardere beperkingen dan de thuiszorggebruikers. De gebruikers van thuiszorg zijn vaak hoger opgeleid hebben een hoger inkomen. Groepen met een hoge sociaaleconomische status hebben minder vaak te maken met beperkingen en aandoeningen en meer (financiële) mogelijkheden om hun zorg op een alternatieve manier te regelen, bijvoorbeeld door zelf particuliere hulp in te schakelen en te betalen. Zo wijst een hoger opleidingsniveau van personen boven de 30 jaar op relatief betere kansen in de jeugd, op een minder belastend werkleven in hogere welvaart en op grotere affiniteit met gezond leven. 14
Tabel 2 Gezondheidskenmerken van zorggebruikers met en zonder zorgalternatief en thuiszorggebruikersa (gewogen, in procenten)b,c
Ruime definitie | Stringente definitie | |||||
---|---|---|---|---|---|---|
Thuiszorg- gebruikers | Tehuis-bewoners | Tehuis-bewoners met alternatief | Tehuis-bewoners zonder alternatief | Tehuis-bewoners met alternatief | Tehuis-bewoners zonder alternatief | |
Beperkingen | ||||||
Geen | 20 | 1 | 5 | 0 | 7 | 0 |
Licht | 18 | 2 | 6 | 1 | 10 | 1 |
Matig | 33 | 11 | 29 | 7 | 33 | 9 |
Ernstig | 29 | 86 | 60 | 92 | 51 | 90 |
Aandoeningen | ||||||
Gemiddeld aantal aandoeningen | 2,0 | 3,0 | 2,4 | 3,1 | 2,3 | 3,0 |
Waarvan: | ||||||
Dementie | 2 | 38 | 4 | 46 | 5 | 43 |
Ademhaling | 21 | 14 | 20 | 12 | 22 | 13 |
Urogenitaal | 16 | 51 | 23 | 57 | 22 | 54 |
Psychisch | 9 | 17 | 10 | 18 | 11 | 17 |
Ongeval | 5 | 6 | 8 | 5 | 7 | 5 |
N | 829 | 1.651 | 290 | 1.271 | 176 | 1.385 |
aDit zijn alle mensen die thuis wonen en collectieve of niet collectieve zorg gebruikenbVolgens de ruime definitie is de kans op extramuraal zorgalternatief minstens 65%; volgens de stringente definitie is die kans minstens 80%cVrijwel alle kenmerken verschillen significant (p < 0,05) tussen thuiszorggebruikers en tehuisbewoners en tussen tehuisbewoners met en zonder alternatief. Uitzondering is ongeval, dat niet significant verschilt tussen thuiszorggebruikers en tehuisbewoners en tussen tehuisbewoners met en zonder alternatief volgens de stringente definitieBron: AVO’07/OII’08 (SCP-bewerking)
Verschillen in risicofactoren
De tehuisbewoners voor wie extramurale zorg niet als alternatief wordt gezien, zijn vaak ouder dan de tehuisbewoners mét een zorgalternatief (Fig. 1). Zo is bij de stringente definitie van extramuralisering 65% van de tehuisbewoners zonder alternatief 85 of ouder, terwijl dit voor de tehuisbewoners met alternatief slechts 19% betreft. Desondanks zijn degenen met alternatief gemiddeld genomen een stuk ouder dan de thuiszorggebruikers.

Alle onderscheiden groepen bestaan voor ongeveer driekwart uit vrouwen. Voor het kleine aantal tehuisbewoners met een partner is extramurale zorg relatief vaker een optie. Dit is niet zo vreemd, omdat partners vaak een deel van de zorg op zich kunnen nemen. Helaas is niet bekend of deze partners zelf beperkingen hebben en daardoor geen zorg kunnen verlenen. Verweduwden hebben een minder grote kans om met extramurale hulp geholpen te zijn dan mensen die nooit getrouwd zijn geweest. Het wegvallen van de partner is immers vaak een reden om naar een tehuis te verhuizen. 15
De verschillen tussen de twee scenario’s (stringente en ruime variant) zijn klein. De stringente definitie van extramuralisering toont een groep tehuisbewoners die iets jonger is, vaker samenwoont en minder vaak verweduwd is. Voor hen zou extramurale zorg een alternatief kunnen zijn.
Verschillen in behoefte (gezondheid)
Zoals eerder genoemd hebben tehuisbewoners vaker te maken met (matige en ernstige) beperkingen dan de thuiszorggebruikers. Dit levert dan ook een duidelijk onderscheid op tussen de tehuisbewoners met en zonder zorgalternatief (Tabel 2). Negen van de tien tehuisbewoners voor wie thuiszorg geen alternatief is, hebben ernstige beperkingen. Dit geldt slechts voor vijf á zes van de tien tehuisbewoners met alternatief. De tehuisbewoners met een zorgalternatief zijn minder beperkt dan degenen zonder zorgalternatief, maar zijn wel beperkter dan de thuiszorggebruikers.
Een vergelijkbaar beeld zien we bij de aandoeningen (Tabel 2). De thuiszorggebruikers hebben minder te maken met aandoeningen dan de tehuisbewoners. Tehuisbewoners met alternatief hebben duidelijk minder aandoeningen dan de bewoners zonder alternatief. Maar ook in deze laatste groep overstijgt het aantal aandoeningen dat van de mensen met extramurale zorg. Het verschil is vooral groot voor dementie: vier van de tien tehuisbewoners heeft hiermee te maken, terwijl dit in de extramurale zorg nauwelijks voorkomt. Het overgrote deel van de tehuisbewoners met dementie heeft zoveel zorg nodig dat extramurale zorg voor de meesten geen reële oplossing is. Datzelfde lijkt het geval te zijn voor ouderen met urogenitale problemen (veelal incontinentie) en psychische aandoeningen. Mensen in deze laatste groep hebben vaak last van depressie en zullen hoogstwaarschijnlijk snel vereenzamen als zij nog zelfstandig zouden wonen. Andersom is extramurale zorg vaker een alternatief als er sprake is geweest van een ongeval. De verwondingen of beperkingen die de oudere aan dit ongeval heeft overgehouden, zijn vaker van tijdelijke aard, waardoor vermoedelijk de thuiszorg ook voldoende ondersteuning zou kunnen bieden.
Verschillen in hulpbronnen
Het is bekend dat mensen met lagere inkomens en/of een laag opleidingsniveau oververtegenwoordigd zijn in de tehuizen. 15 De tehuisbewoners met alternatief onderscheiden zich met name op het terrein van inkomen van de tehuisbewoners zonder alternatief (Tabel 3). Toch blijven zij qua sociaaleconomische status achter bij de mensen die ook nu al extramurale zorg ontvangen.
Tabel 3 Sociaaleconomische kenmerken van zorggebruikersa met en zonder zorgalternatief (gewogen gemiddelden, N = 2.390)b,c
Ruime definitie | Stringente definitie | |||||
---|---|---|---|---|---|---|
Thuiszorg- gebruikers | Tehuis-bewoners | Tehuisbewoners met alternatief | Tehuisbewoners zonder alternatief | Tehuis-bewoners met alternatief | Tehuis-bewoners zonder alternatief | |
Gemiddeld opleidingsniveaud | 2,1 | 1,7 | 1,7 | 1,7 | 1,6 | 1,7 |
Gemiddelde inkomensklassee | 3,2 | 2,3 | 2,5 | 2,3 | 2,6 | 2,3 |
N | 829 | 1.651 | 290 | 1.271 | 176 | 1.385 |
aDit zijn alle mensen die thuis wonen en collectieve of niet collectieve zorg gebruikenbVolgens de ruime definitie is de kans op extramuraal zorgalternatief minstens 65%; volgens de stringente definitie is die kans minstens 80%cHet gemiddelde opleidingsniveau en de gemiddelde inkomensklasse verschillen significant (p < 0,05) tussen thuiszorggebruikers en tehuisbewoners en tussen tehuisbewoners met en zonder alternatief. Uitzondering is het opleidingsniveau dat niet significant verschilt tussen tehuisbewoners met en zonder alternatief volgens de stringente definitiedOpleidingsniveaus lopen van 1 (geen opleiding) tot 4 (hbo/universitair)eInkomensklassen lopen van 1 (laagste) tot 6 (hoogste)Bron: AVO’07/OII’08 (SCP-bewerking)
Vermoedelijk thuiszorggebruik voor mensen met alternatief
Een deel van de tehuisbewoners heeft dus extramurale zorg als alternatief. Maar welk type zorg kan dan als alternatief dienen? Ook dit is ingeschat aan de hand van het verklaringsmodel. Niet onverwacht blijkt dat de informele en particuliere zorg slechts weinig voor een alternatief kunnen zorgen; de alternatieven liggen voornamelijk bij de formele thuiszorg (Tabel 4). De kortdurende thuiszorg is slechts voor een enkele tehuisbewoner een alternatief. De meeste tehuisbewoners hebben langdurig zorg nodig. Onder de ruime definitie is voor bijna vier op de tien tehuisbewoners met een zorgalternatief huishoudelijke hulp het alternatief; voor een kwart persoonlijke verzorging en voor bijna een vijfde verpleging.
Tabel 4 Zorgpakket dat voor tehuisbewoners mogelijk als alternatief kan dienen (gewogen, in procenten)a,b,c
Tehuisbewoners met zorgalternatief | ||
---|---|---|
Ruime definitie | Stringente definitie | |
Kortdurende thuiszorg | 4 | 5 |
Informele zorg | 8 | 10 |
Particuliere zorg | 7 | 8 |
Huishoudelijke hulp | 37 | 38 |
Persoonlijke verzorging | 25 | 21 |
Verpleging | 19 | 17 |
Totaal | 100 | 100 |
N | 290 | 176 |
aVolgens de ruime definitie is de kans op extramuraal zorgalternatief minstens 65%; volgens de stringente definitie is die kans minstens 80%bDe functies begeleiding en kortdurend verblijf vormen geen onderdeel van dit onderzoekcHet gaat hier niet om het gebruik van functies, maar om zorgpakketten, zodat de alternatieve pakketten tezamen precies 100% van de tehuisbewoners met een zorgalternatief vormenBron: AVO’07/OII’08 (SCP-bewerking)
Bij de stringente definitie van extramuralisering zien we een verschuiving naar lichtere thuiszorgpakketten als alternatief. Met de stringente definitie hebben minder tehuisbewoners thuiszorg als alternatief. Zij hebben gemiddeld de ‘lichtste beperkingen’ van alle tehuisbewoners en lijken dus het meest op thuiszorggebruikers. De bijbehorende alternatieven zijn dan ook lichter dan bij de ruime definitie. Het is met de beschikbare informatie helaas niet mogelijk om de kostengevolgen van de verschuiving naar alternatieve zorgvormen te bestuderen. Op basis van meer gedateerde gegevens (2003/2004) concluderen Kok et al. dat extramuralisering van een vergelijkbare groep tehuisbewoners als in dit artikel (matig beperkten) ruim 15.000 euro per persoon aan kosten per jaar kan besparen. 16 Hierin wordt rekening gehouden met een daling van de intramurale kosten en een toename van bijvoorbeeld de kosten van extramurale zorg en welzijnsvoorzieningen.
Conclusie en beschouwing
In dit artikel is beschreven in hoeverre de reeds ingezette extramuralisering van zorg nog kan worden voortgezet. Daarbij is een inschatting gemaakt van het aandeel tehuisbewoners dat met een extramuraal zorgalternatief uit de traditionele thuiszorg uit de voeten zou kunnen. Helaas ontbreekt informatie over het gebruik van begeleiding en hulpvormen als vervoersvoorzieningen en woningaanpassing. Doordat dit soort hulp veelal in combinatie met de wel meegenomen zorgvormen wordt gebruikt, zal de onderschatting van de mogelijkheden van verdere extramuralisering niet groot zijn.
We maakten gebruik van een model dat het zorggebruik verklaart uit risicofactoren, hulpbronnen en zorgbehoefte van de bevolking. Op basis van deze kenmerken is voor elke persoon een kans berekend om gebruik te maken van een bepaald type zorg. Tehuisbewoners voor wie een grote kans is voorspeld op thuiszorg, zijn verondersteld de thuiszorg als realistisch alternatief te hebben. Er is geen eenduidige grenswaarde die aangeeft bij welke kans er een reëel alternatief is en bij welke niet. Daarom zijn twee scenario’s bestudeerd, waarbij een hoge kans is geïnterpreteerd bij de grenswaarde van 0,65 respectievelijk 0,8 en hoger. Deze scenario’s zijn te zien als een ruime definitie en een stringente definitie van extramuralisering.
De grens van extramuralisering lijkt nog niet bereikt: voor een deel van de tehuisbewoners lijkt extramurale zorg een reële optie. Onder de ruime definitie van extramuralisering heeft een vijfde van de tehuisbewoners vergelijkbare kenmerken als thuiszorggebruikers, onder de stringente definitie ongeveer een negende. Bij de verzorgingshuizen zijn de alternatieve mogelijkheden ongeveer tweemaal zo groot als bij de verpleeghuizen. De tehuisbewoners voor wie thuiszorg als alternatief wordt gezien, zijn vaak jonger dan de tehuisbewoners zonder zo’n zorgalternatief. Ook zijn ze hoger opgeleid, hebben ze een hoger inkomen en veelal lichtere beperkingen. Dementie komt bij hen veel minder voor dan bij de andere tehuisbewoners. De alternatieven voor tehuiszorg moeten vooral gezocht worden in huishoudelijke hulp, al dan niet gecombineerd met persoonlijke verzorging en verpleging. Hierbij kan een verminderde toegankelijkheid tot de formele huishoudelijke hulp een beperkende factor blijken. 4
Dit betekent overigens niet dat de mensen met een alternatief vanuit hun vertrouwde omgeving weer opnieuw willen en kunnen beginnen in een eigen huis. De inschattingen in dit artikel bieden eerder inzicht in het aandeel mensen dat in de toekomst wellicht niet meer naar een tehuis zal verhuizen, maar in de eigen thuissituatie zorg zal blijven ontvangen. Bij de uitkomsten van dit artikel moet aangetekend worden dat de conclusies berusten op de mogelijkheden en flexibiliteit van de thuiszorg van enkele jaren geleden. De nieuwste vormen van zorg kunnen een belangrijke rol spelen bij verdergaande extramuralisering. Denk bijvoorbeeld aan geclusterd wonen en wonen in woon-zorgcomplexen, waarin zelfstandig wonende ouderen makkelijk aanspraak kunnen maken op zorg of aan het meer flexibel inrichten van buurtzorg. Hoewel voor de meerderheid van de tehuisbewoners thuiszorg geen alternatief blijkt te zijn, bieden zulke geclusterde woonvormen met zorg in de nabijheid wellicht wel mogelijkheden. Dit type woonvormen vormde echter geen onderdeel van dit onderzoek.
In het regeerakkoord werd beoogd meer zorg naar de thuiszorg te extramuraliseren op basis van het geïndiceerde zorgpakket. 4 Inmiddels is een aanpak gekozen die meer gericht is op de zorgzwaarte van de cliënten. 6 Dit zal voor een groot deel sporen met de huidige indeling in zzp’s omdat deze rekening houdt met de zorgzwaarte van de cliënten. Echter, dit zal niet voldoende onderscheid kunnen maken tussen cliënten die zichzelf (met zorg) kunnen redden in een eigen woning en de cliënten die zoveel zorg en ondersteuning nodig hebben dat een intramurale setting voor hen meer voor de hand ligt. De analyses in dit artikel sluiten aan bij de aanpak via de zorgzwaarte of zorgbehoefte. Duidelijk is dat kenmerken als leeftijd, gezondheid en beperkingen en de huishoudsituatie hierbij van groot belang zijn om te kunnen bepalen of een persoon in de thuissituatie geholpen kan worden. Er zijn nog meer aspecten die op dit vraagstuk van invloed kunnen zijn die wij niet hebben kunnen meten, waaronder de rol van begeleiding, zowel in de zorg thuis als in een instelling en de rol van het sociale netwerk of de invloed van eenzaamheid.
Er zal een groep ouderen blijven bestaan die het beste in een tehuis kunnen worden verzorgd. Het is van belang dat verblijfszorg voor deze groep een optie blijft. Wanneer de lichtste pakketten van tehuiszorg niet meer intramuraal worden aangeboden, zal de volkshuisvesting moeten voorzien in voldoende woningen waar passende zorg beschikbaar is. Ook zal extra inzet en flexibiliteit van zowel de thuiszorg als de mantelzorg nodig zijn.