Op 3 augustus 2009 overleed een van Nederlands eerste gerontologen, dr. Robert J. van Zonneveld, op de leeftijd van 88 jaar. Opgeleid tot arts en sociaal geneeskundige, was Van Zonneveld de eerste die in een representatieve steekproef van 3000 van wat toen nog ‘bejaarden’ heette allerlei aspecten van gezondheid en welzijn in kaart bracht. Dat was in 1954, in zijn proefschrift getiteld ‘Gezondheidsproblemen bij bejaarden’. In feite was dit het eerste sociaal-epidemiologische onderzoek in Nederland. Zoals Van Zonneveld smakelijk wist te vertellen, was zijn proefschrift geïnspireerd op de simpele vraag van zijn baas, de hoogleraar sociale geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen Tuntler: “Hoeveel bejaardenhuizen moeten er worden gebouwd?”
Van Zonneveld gebruikte bij zijn onderzoek methoden die destijds ‘cutting edge’ waren, en nog steeds toegepast worden. Zo had hij niet alleen vragen opgenomen over klachten als pijn en duizeligheid, maar ook over moeite met dagelijkse activiteiten als koken, boodschappen doen en traplopen. Dit was ver voordat Katz in 1965 met zijn ADL-maat kwam. Ook sommige bevindingen uit het proefschrift komen ons nu voor alsof ze pas veel later ‘ontdekt’ zijn: Van Zonneveld rapporteerde bijvoorbeeld sociaal-economische verschillen in gehoorproblemen en in prestatie op een geheugentest. Hij beval bovendien aan om niet alleen aandacht te besteden aan objectieve gezondheidsaspecten, maar ook aan subjectieve gezondheid. Daarbij ontdekte hij dat meer vrouwen dan mannen klachten rapporteren en dat vrouwen zich minder gezond voelen. Déjà vu!
Het mag bij huidige gerontologen verbazing wekken dat er vlak na 1950 al zulk kwalitatief hoogstaand onderzoek in Nederland plaatsvond. Het is dan goed te bedenken dat de wereldberoemde Framingham study in de Verenigde Staten in 1948 van start was gegaan. Van Zonneveld tilde het Nederlandse onderzoek op internationaal niveau. Hij was dan ook een graag geziene gast op internationale congressen en in onderzoekscentra over de hele wereld. Hij was fellow van de Gerontological Society of America, en ereburger van Winnipeg, waar het eerste Canadese Centre on Aging werd gevestigd. Over al die reizen kon hij vermakelijke verhalen vertellen.
Betrof zijn promotie-onderzoek een steekproef van Groningse ouderen, in 1955 startte van Zonneveld, inmiddels werkzaam bij de Gezondheidsorganisatie TNO, een onderzoek naar de gezondheid van ‘bejaarden’ in heel Nederland, dat tot 1975 longitudinaal werd voortgezet. Daarmee was dit het eerste grootschalige longitudinale onderzoek in Nederland. Zelf heb ik het voorrecht gehad om deze gegevens voor mijn proefschrift te mogen gebruiken.
Behalve bij TNO was Van Zonneveld werkzaam bij het Instituut Sociale Geneeskunde in Leiden, het Instituut voor Gezondheidsleer in Wageningen, en bekleedde hij diverse functies in binnen- en buitenland, onder andere consulent gerontologie bij de Wereld Gezondheidsorganisatie. Sinds 1954 was hij respectievelijk secretaris, penningmeester en erelid van de Nederlandse Vereniging voor Gerontologie. Erelid werd hij ook van diverse andere verenigingen, zoals de Beroepsvereniging voor Verpleeghuisartsen en Sociaal Geriaters. Maar Van Zonneveld was niet alleen als gerontoloog werkzaam, hij liet zich ook gelden als sociaal geneeskundige in het algemeen. Twintig jaar lang was hij hoofdredacteur van het Tijdschrift Sociale Geneeskunde. Naast tientallen artikelen publiceerde hij diverse tekstboeken voor het universitair onderwijs, zoals ‘Medische Gerontologie’ en ‘Sociale Geneeskunde’. Vooral het laatste boek is door vele generaties studenten gebruikt.
Vrijwel tot het einde van zijn leven toe heeft Van Zonneveld zich verbonden gevoeld met het reilen en zeilen van de gerontologie en de geriatrie in Nederland. Wij kunnen trots zijn dat wij een pionier als hem in ons midden hebben gehad, en zullen zijn adviezen en belangstelling missen.