Inleiding
In Nederland overlijden jaarlijks meer dan 20.000 mensen die zijn opgenomen met dementie in het verpleeghuis, en dit aantal stijgt nog steeds.1 Het is daarom belangrijk om voor deze groep patiënten in verpleeghuizen goede palliatieve zorg bij het levenseinde te leveren.
De WHO definieert palliatieve zorg als: ‘Een benadering die de kwaliteit van het leven verbetert van patiënten en hun naasten die te maken hebben met een levensbedreigende aandoening, door het voorkomen en verlichten van lijden, door middel van vroegtijdige signalering en zorgvuldige beoordeling en behandeling van pijn en andere problemen van lichamelijke, psychosociale en spirituele aard’.2 In de recente internationale literatuur over palliatieve zorg wordt vooral geschreven over de bestrijding van lichamelijke en psychosociale problemen. Het belang van spirituele aspecten van de zorg wordt de laatste jaren wel steeds meer erkend, ook in de palliatieve fase,3‘4 en ook bij verpleeghuisbewoners.5 Uit recent Nederlands onderzoek naar palliatieve zorg aan verpleeghuisbewoners (zowel somatische als psychogeriatrische) blijkt dat zorgbehoeften vooral gezien werden op het psychosociale en spirituele vlak, ook bij demente verpleeghuisbewoners.6 Een andere studie, in de Verenigde Staten, toont aan dat spirituele zorg door medewerkers van het verpleeghuis en het gelegenheid geven tot individuele spirituele activiteiten aan het levenseinde bij verpleeghuisbewoners gerelateerd is aan een betere beoordeling van de zorg.7
Verpleeghuisartsen, paramedici en ziekenverzorgenden in Nederland worden opgeleid volgens dezelfde opleidingseisen,8 waardoor er een gemeenschappelijke basis bestaat voor de zorg aan demente verpleeghuisbewoners, ook in de laatste levensfase. Naast deze gemeenschappelijke basis voor de zorg zou de specifieke signatuur van een verpleeghuis kunnen zorgen voor accenten die invloed hebben op de kwaliteit van leven en sterven van de in de instelling opgenomen verpleeghuisbewoners.
In dit artikel vergelijken wij het levenseinde van bewoners met dementie in antroposofische verpleeghuizen in Nederland met het levenseinde van bewoners in reguliere verpleeghuizen. In de antroposofische zorg (zie kader) is er vanuit de levensbeschouwelijke achtergrond veel aandacht voor het spirituele welzijn van patiënten. Vaak worden niet-farmacologische behandelingen aangeboden. Onze onderzoeksvraag is of het verschil in focus van de antroposofische verpleeghuizen invloed heeft op de mate van (spiritueel) welbevinden en op het vóórkomen van lichamelijke en psychische symptomen bij verpleeghuisbewoner in de laatste levensmaanden. Antroposofische verpleeghuizen zouden gunstiger kunnen scoren op spiritueel welbevinden, maar de specifieke visie op het stervensproces (zo bewust mogelijk doormaken) zou ook tot gevolg kunnen hebben dat het direct bestrijden van lichamelijke en psychische symptomen minder op de voorgrond staat. Wat betreft tevredenheid met de zorg, verwachtten wij dat families van bewoners van antroposofische verpleeghuizen meer tevreden zouden zijn omdat de zorg meer aan hun verwachtingspatroon zou voldoen.
Methode
Verpleeghuizen
De enige twee Nederlandse verpleeghuizen met een antroposofische signatuur, in Den Haag en in Bilthoven namen deel aan dit onderzoek. Daarnaast benaderden wij twee ‘reguliere’ verpleeghuizen, die beiden werken vanuit de visie van de vraaggestuurde zorg, waarbij het respect voor de bewoner en het aansluiten bij de persoonlijke wensen en achtergrond van de bewoner centraal staan. Eén van de verpleeghuizen is gelegen in een grote stad, en de andere in de nabije omgeving van Bilthoven. Alle verpleeghuizen waren bereid tot deelname.
Instrument voor levenseinde zorg bij dementie
Wij gebruikten het meest specifieke beschikbare instrument voor de studie van zorg aan het levenseinde bij dementie patiënten, de “End-of-Life in Dementia scales” (EOLD). Dit instrument is ontwikkeld in de VS voor retrospectief gebruik door familieleden, na overlijden van een bewoner.9‘10 De EOLD is vertaald vanuit het Engels naar het Nederlands door de onderzoekers en terugvertaald door een professionele vertaler en een tweetalige arts. Tijdens het vertaalproces was er contact met de ontwikkelaar prof. L. Volicer over de precieze betekenis van sommige items. De EOLD is een vragenlijst die bestaat uit drie schalen, namelijk de “Satisfaction With Care” (SWC) voor het meten van tevredenheid met de zorg, de “Symptom Management” (SM) schaal en de “Comfort Assessment in Dying” (CAD).
De SWC schaal omvat 10 items met 4 antwoordmogelijkheden. De totaalscore van de SWC bestaat uit de opgetelde itemscores (1 tot 4) met een range van 10 tot 40, waarbij een score van 40 de hoogste tevredenheid weergeeft. De SM schaal omvat 9 items met 6 antwoordmogelijkheden. De totaalscore van de SM is weer de opsomming van de itemscores (0 tot 5) met een range van 0 tot 45, waarbij 45 de minste symptomen weergeeft. Slechts 1 van de 9 items is positief geformuleerd: “rust”. De CAD beschouwen wij als indicator voor comfort bij het sterven. Met de CAD kunnen scores op vier subschalen worden berekend: lichamelijk lijden, symptomen van het sterven, emotioneel lijden, en ‘welbevinden.’ De subschaal welbevinden omvat drie items die in literatuur over spiritualiteit (en in meetinstrumenten daarvoor)11‘12‘13 terug te vinden zijn als termen die verwijzen naar spiritueel welzijn: met name sereniteit, maar ook vrede en kalm. Zo kan dit meetinstrument een indicatie geven van het comfort van de stervende verpleeghuisbewoner in lichamelijk, psychisch en spiritueel opzicht. De totaalscore van de CAD omvat weer de opgetelde itemscores en heeft een range van 14 tot 42, waarbij 42 het beste comfort weergeeft. Bij alle drie de schalen worden negatief geformuleerde items gehercodeerd voor het berekenen van itemscores en totaalscores. Een aantal power berekeningen toonden dat beide groepen uit 20 bewoners moeten bestaan. Hierbij is gebruik gemaakt van de Standaard Deviatie (SD) die voor elk van de drie schalen werd gevonden bij het ontwikkelen van het instrument (Volicer et al, 2001). 8 Met een power van 80% en een relevant verschil van 1 SD of 20 % van het gemiddelde uit Volicer’s onderzoek 9‘10 was in 5 van de 6 berekeningen van het aantal benodigde patiënten minimaal 20 per groep. Er was voldoende power voor de SWC en CAD bij beide criteria en voor de SM bij één van de twee criteria (het criterium van 20% van het gemiddelde).
Procedures
Gegevens werden verzameld tussen november 2005 en juli 2007. Alle contactpersonen van achtereenvolgende overlijdens in de deelnemende verpleeghuizen werden in die periode benaderd. Zes weken na overlijden van een bewoner van een psychogeriatrische verpleeghuisafdeling werd de vertegenwoordiger/familie (eerste contactpersoon) van de bewoner door de onderzoeker schriftelijk benaderd met de vraag of hij/zij bereid was mee te doen aan dit onderzoek. Bij toestemming werd de EOLD-vragenlijst toegestuurd, waaraan enkele vragen over kenmerken van de bewoner en de respondent waren toegevoegd. Er werden van reguliere verpleeghuizen 60 contactpersonen van overleden bewoners benaderd, waarvan er 34 hebben meegedaan aan het onderzoek (57 %); 2 weigerden en 24 gaven geen reactie. Van de 29 contactpersonen van antroposofische verpleeghuisbewoners deden er 20 mee (69 %); 2 personen weigerden en 7 gaven geen reactie. Er zijn naar contactpersonen van antroposofische verpleeghuizen 4 reminders gegaan, 1 heeft alsnog gereageerd. Er zijn drie reminders naar contactpersonen van reguliere verpleeghuizen gegaan, 1 heeft alsnog gereageerd. Reminders zijn in de loop van het onderzoek achterwege gelaten, vanwege de wens om niet te veel druk op de nabestaanden uit te oefenen. De verzorgende die de bewoner goed had gekend werd in een interview gevraagd de naar ernst van dementie in de laatste drie maanden van het leven, gemeten met de Bedford Alzheimer Nursing Severity-Scale (BANS-S).14,15 De medisch ethische toetsing commissie van het VUmc verleende goedkeuring aan het protocol en procedures.
Analyse
Voor het vergelijken van gemiddelde scores tussen antroposofische en reguliere verpleeghuizen werd de t-toets gebruikt; de totaalscores waren normaal verdeeld, en de itemscores waren, op enkele uitzonderingen na, zoals “huilen” wat weinig voorkwam, niet erg scheef verdeeld. Dichotome kenmerken werden vergeleken met een chi-kwadraat toets. Voor de totaalscores en de subschaalscores van de CAD werd een significantie niveau van 0,05 aangehouden. Rekening houdend met het grote aantal vergelijkingen van itemscores, werd een verschil in itemscore pas als significant beschouwd bij een p-waarde van kleiner dan 0,01. Missende waarden waren maximaal 7%, behalve voor het item “Ik zou waarschijnlijk andere beslissingen hebben genomen als ik meer informatie had gehad,” waarbij 20% ‘niet van toepassing’ scoorde. Voor de totaalberekening werden missende items vervangen (geïmputeerd) door het itemgemiddelde van de patiënt bij maximaal 2 missende SWC itemscores, 3 SM itemscores, of 4 CAD itemscores. Na imputatie miste er geen SWC totaalscore, maar er waren 2 missende totaalscores voor de SM en de CAD, bij beide typen verpleeghuizen en schalen, één.
Resultaten
De gemiddelde leeftijd van de 20 overleden bewoners van antroposofische verpleeghuizen en de 34 overleden bewoners van reguliere verpleeghuizen was gelijk (tabel 1). In beide typen verpleeghuizen waren de bewoners in meerderheid vrouw. Er was weinig verschil in ernst van dementie en ADL afhankelijkheid voor eten en kleden. De bewoners in de antroposofische verpleeghuizen waren mobieler dan in de reguliere verpleeghuizen: volledig afhankelijk met lopen was respectievelijk 39% en 63%. In zowel reguliere als antroposofische huizen was de respondent vaak een kind van de overleden bewoner, en meestal vrouw. In totaal was 55% van de respondenten in antroposofische huizen de dochter, en 29% in reguliere huizen (p = 0,063).
Tevredenheid met de zorg
De gemiddelde SWC totaalscores voor tevredenheid met de zorg van de antroposofische en reguliere verpleeghuizen liepen nauwelijks uiteen: de SWC scores waren gemiddeld respectievelijk 32,4 en 31,6 (tabel 2). Ook itemscores verschilden niet significant. In beide typen verpleeghuizen werd het minst gewaardeerd het (niet) weten welke zorgverlener dienst had.
Tabel 1 Kenmerken van de verpleeghuisbewoners en hun vertegenwoordigers (afgeronde percentages, tenzij anders vermeld).
Antroposofische verpleeghuizen(N = 20) | Reguliere verpleeghuizen(N = 34) | P-waarde | |
---|---|---|---|
Verpleeghuisbewoners | |||
Gemiddelde leeftijd in jaren bij overlijden (SD) | 85,0 (6,1) | 85,2 (5,8) | 0,90 |
Vrouw | 85 | 76 | 0,45 |
Volledig afhankelijk met kleden | 89 | 83 | 0,73* |
Volledig afhankelijk met lopen | 39 | 63 | 0,047* |
Volledig afhankelijk met eten | 39 | 30 | 0,85* |
Ernst dementie (BANS-S score) ‡ | 17,7 (3,8) | 19,1 (3,3) | 0,20 |
Vertegenwoordigers (respondenten) | |||
Vrouw | 75 | 53 | 0,11 |
Relatie tot verpleeghuisbewoner | |||
partner
zoon of dochter anders |
107020 | 126226 | 0,84† 0,54† |
* Getoetst met volledige range van 4-punts schaal† Partner versus alle anderen. Zoon/dochter versus alle anderen.‡ Bedford Alzheimer Nursing Severity-Scale is 18,6 (SD 3,5) voor de volledige populatie. Theoretische range: 7-28.SD = standaarddeviatie
Tabel 2 Tevredenheid van de vertegenwoordigers met de zorg in de laatste 90 dagen voor overlijden van de bewoners.
Gemiddelde score op de EOLD Satisfaction With Care (SWC) (SD) | Antroposofische verpleeghuizen(N = 20) | Reguliere verpleeghuizen(N = 34) | P-waarde |
---|---|---|---|
SWC totale score (SD) * | 32,4 (4,3)waargenomen range: 22-39 | 31,6 (4,9)waargenomen range: 22-40 | 0,51 |
SWC itemscores (SD) † | |||
1. Ik voelde mij volledig betrokken bij alle beslissingen | 3,3 (0,66) | 3,4 (0,66) | 0,55 |
2. Ik zou waarschijnlijk andere beslissingen hebben genomen als ik meer informatie had gehad † | 3,3 (0,61) | 3,3 (0,65) | 0,96 |
3. Alle maatregelen werden genomen zodat de persoon voor wie ik zorgde zich zo comfortabel mogelijk voelde | 3,5 (0,61) | 3,2 (0,63) | 0,07 |
4. Het behandelteam had oog voor mijn behoeften en gevoelens | 3,3 (0,57) | 3,3 (0,52) | 0,83 |
5. Ik begreep de toestand van de persoon voor wie ik zorgde niet echt* | 3,3 (0,73) | 3,2 (0,72) | 0,61 |
6. Ik wist altijd welke arts of zuster belast was met de zorg voor de persoon voor wie ik zorgde | 2,8 (0,70) | 2,7 (0,87) | 0,68 |
7. Ik vind dat de persoon voor wie ik zorgde alle noodzakelijk verpleegkundige hulp kreeg | 3,4 (0,67) | 3,2 (0,61) | 0,52 |
8. Ik had het gevoel dat het medicijngebruik duidelijk aan me werd uitgelegd | 2,9 (0,66) | 3,0 (0,82) | 0,74 |
9. De persoon voor wie ik zorgde kreeg alle behandelingen of maatregelen waar hij of zij baat bij kon hebben | 3,4 (0,59) | 3,1 (0,71) | 0,17 |
10. Ik ben van mening dat de persoon voor wie ik zorgde betere medische zorg had moeten krijgen aan het einde van zijn of haar leven * | 3,3 (0,59) | 3,3 (0,74) | 1,00 |
* Mogelijke range: 10 (slechtst) tot 40 (best).† Mogelijke range: 1 (slechtst) tot 4 (best). Gehercodeerd zodat een hogere score staat voor meer tevredenheid.EOLD = End-of-Life in Dementia scales; SD = standaarddeviatie
Ervaren symptomen in laatste 90 dagen
De gemiddelde SM totaalscore voor symptomen van de antroposofische verpleeghuizen was significant hoger (beter) dan die van de reguliere verpleeghuizen: respectievelijk 32,9 en 26,9 (p = 0,024) (tabel 3). De itemscore voor doorligwonden en angst waren significant hoger in de antroposofische verpleeghuizen (respectievelijk p=0,007 en p=0,041).
Alle andere gemiddelde item scores waren, hoewel niet statistisch significant, hoger in absolute termen in antroposofische verpleeghuizen. Het item ‘weerstand bieden tegen zorg’ was een uitzondering, met antroposofische huizen die daarop niet hoger scoorden (gemiddeld 2,6 versus 3,2) dan reguliere huizen.
Lichamelijke, emotionele en spirituele toestand in de laatste week
De CAD totaalscore voor symptomen en comfort bij het sterven van de antroposofische verpleeghuisbewoners was significant hoger dan die van de reguliere verpleeghuisbewoners (gemiddeld 34,0 versus 30,8) (p = 0,021) (tabel 4). Verder was de score op de subschaal ‘welbevinden’ significant hoger in de antroposofische dan in de reguliere verpleeghuizen (p = 0,042). De itemscores in de antroposofische verpleeghuizen waren systematisch, maar niet significant, hoger met uitzondering van één item namelijk rusteloosheid (gemiddeld 1,8 in antroposofische huizen en 2,0 in reguliere huizen).
Tabel 3 Ervaring van symptomen in de laatste 90 dagen voor overlijden volgens de vertegenwoordigers
Gemiddelde scores voor de EOLD ‘Symptom Management’(SM) (standaarddeviatie, SD) | Antroposofische verpleeghuizen(N = 20) | Reguliere verpleeghuizen(N = 34) | P-waarde |
---|---|---|---|
SM totaalscore (SD) * | 32,9 (7,5)waargenomen range: 19-45 | 26,9 (9,5)waargenomen range: 6-41 | 0,024 |
SM itemscores (SD) † | |||
pijn | 2,9 (1,9) | 2,1 (2,0) | 0,12 |
kortademigheid | 3,7 (1,9) | 3,1 (2,0) | 0,30 |
doorligwond(en) | 4,9 (0,49) | 3,9 (1,8) | 0,007 |
rust | 4,5 (0,96) | 4,1 (1,5) | 0,27 |
depressie | 3,6 (1,5) | 2,8 (2,1) | 0,12 |
angst | 3,7 (1,8) | 2,6 (2,0) | 0,041 |
ongerustheid | 3,3 (1,6) | 2,4 (1,9) | 0,11 |
opwinding | 3,5 (1,7) | 2,8 (1,9) | 0,21 |
weerstand bieden tegen zorg | 2,6 (1,5) | 3,2 (2,1) | 0,29 |
* Mogelijke range: 0 (slechtst) tot 45 (best).† Mogelijke range: 0 (slechtst) tot 5 (best). Items werden zo nodig gehercodeerd zodat hogere score beter symptoom management betekent.EOLD = End-of-Life in Dementia scales; SD = standaarddeviatie.
Tabel 4 Lichamelijke, emotionele en spirituele toestand kort voor overlijden.
Gemiddelde score voor EOLD ‘Comfort Assessment in Dying’ (CAD) (SD) | Antroposofische verpleeghuizen(N = 20) | Reguliere verpleeghuizen(N =34) | P-waarde |
---|---|---|---|
CAD totaalscore (SD)* | 34,0 (3,9) waargenomen range: 23-38 |
30,8 (5,8)waargenomen range: 18-41 | 0,021 |
Itemscores† | |||
1. onbehagen | 2,2 (0,63) | 2,1 (0,78) | 0,58 |
2. pijn | 2,4 (0,75) | 2,0 (0,78) | 0,12 |
3. rusteloosheid | 1,8 (0,60) | 2,0 (0,74) | 0,53 |
4. kortademigheid | 2,4 (0,75) | 1,9 (0,75) | 0,026 |
CAD subschaal 1: lichamelijk lijden ‡ | 8,8 (1,4) | 8,0 (2,0) | 0,11 |
5. verslikken | 2,5 (0,76) | 2,4 (0,66) | 0,53 |
6. rochelen | 2,4 (0,75) | 2,4 (0,77) | 0,83 |
7. moeite met slikken | 2,3 (0,87) | 1,9 (0,83) | 0,096 |
CAD subschaal 2: symptomen van het sterven‡ | 9,5 (2,4) | 8,5 (1,7) | 0,082 |
8. angst | 2,5 (0,61) | 2,2 (0,82) | 0,22 |
9. ongerustheid | 2,4 (0,61) | 2,3 (0,73) | 0,62 |
10. huilen | 2,8 (0,41) | 2,8 (0,41) | 0,96 |
11. kreunen | 2,5 (0,61) | 2,2 (0,78) | 0,090 |
CAD subschaal 3: emotioneel lijden‡ | 10,2 (1,2) | 9,5 (2,1) | 0,16 |
12. sereniteit | 2,5 (0,61) | 2,1 (0,78) | 0,097 |
13. vrede | 2,6 (0,51) | 2,3 (0,80) | 0,098 |
14. kalmte | 2,6 (0,50) | 2,3 (0,74) | 0,088 |
CAD subschaal 4: welbevinden‡ | 7,7 (1,2) | 6,7 (2,1) | 0,042 |
* Mogelijke range: 14 (slechtst) – 42 (best). Items werden zonodig gehercodeerd zodat hogere scores meer comfort betekent† CAD itemscores (SD). Mogelijke range: 1 (slechtst) – 3 (best). Items werden zonodig gehercodeerd zodat hogere scores meer comfort betekent.‡ CAD subschaal 1 omvat de items 1 tot en met 4 opgeteld; subschaal 2: 4 tot en met 7; subschaal 3: 8 tot en met 11; subschaal 4: 12 tot en met 14.EOLD = End-of-Life in Dementia scales; SD = standaarddeviatie
Discussie
Familieleden van overleden bewoners in antroposofische en reguliere verpleeghuizen verschilden niet in hun beoordeling van tevredenheid met de zorg. In antroposofische verpleeghuizen hadden bewoners in totaal een significant lagere symptoomlast in de laatste drie levensmaanden.
Deze pilotstudie is voor zover wij weten de eerste die levenseindezorg voor verpleeghuisbewoners met dementie in reguliere verpleeghuizen vergelijkt met antroposofische verpleeghuizen, en de eerste studie in Nederland die de EOLD (“End-of-Life in Dementia scales”) gebruikt. De populatie binnen dit onderzoek was weliswaar klein, en daarom dienen de resultaten met voorzichtigheid geïnterpreteerd worden, en dienen ze bevestigd te worden in grootschaliger onderzoek. Wij hebben de schalen SM en CAD echter ook door verzorgenden laten invullen en met de scores van familieleden vergeleken.16 De gemiddelde SM en CAD scores van verzorgenden in de antroposofische huizen waren significant hoger dan die in de reguliere huizen.
Omdat demente verpleeghuisbewoners aan het levenseinde meestal niet meer verbaal hun klachten kunnen aangeven, zijn zorgverleners aangewezen op observaties, van henzelf en van de familie. In een Amerikaanse studie was emotioneel lijden meer onderhevig aan persoonlijke interpretatie van de waarnemer dan lichamelijk lijden.17
De respons in deze studie was 61%. In een studie naar de betrouwbaarheid van het gebruik van vragenlijsten per post om de tevredenheid met zorg bij familieleden te bevragen werd dit een acceptabele methode gevonden, en was de maximale respons met een reminder 60%.18
Eén item liet een significant verschil zien ten gunste van de antroposofische verpleeghuizen: daar waren minder doorligwonden. De mobiliteit van de bewoners in de antroposofische verpleeghuizen was eveneens significant beter. Uit de literatuur is bekend dat verminderde mobiliteit een risicofactor is voor doorligwonden.19‘20 Dit zou een verklaring kunnen zijn voor het significant minder vaak voorkomen van doorligwonden in de antroposofische verpleeghuizen, maar uit explorerende regressie blijkt dit nauwelijks iets van het verschil te kunnen verklaren.
Ook tijdens de laatste week voor overlijden was de symptomenlast systematisch (doch meestal niet significant) lager in de antroposofische verpleeghuizen. De subschaal welbevinden had een significant gunstiger score. Deze resultaten kunnen passen in een filosofie waarbij enerzijds een grote acceptatie hoort van uitingen en emoties van (zowel somatisch als psychogeriatrisch opgenomen) bewoners die in beschrijvingen van antroposofische verpleeghuiszorg terug te vinden is,21‘22 en die wortelt in de levensbeschouwing waarin het stervensproces wordt beschreven als een persoonlijk afscheidsproces van het aardse leven en een voorbereiding voor het leven wat daarop volgt.
Onze verwachting dat terughoudendheid ten aanzien van medicatie als opiaten en benzodiazepinen in de antroposofische verpleeghuizen een negatieve invloed zou hebben op de symptoomlast hebben wij niet bevestigd gezien, maar deze terughoudendheid zou wel de (niet significant) ongunstiger scores kunnen verklaren op de items weerstand bieden tegen zorg (SM) en rusteloosheid (CAD) in de antroposofische verpleeghuizen. Mogelijk kan de significant hogere score op de subschaal welbevinden worden toegeschreven aan de niet-farmacologische therapieën die tijdens de stervensfase worden gegeven, zoals inwrijvingen, massage, muziektherapie en beeldende kunstzinnige therapieën.23‘24
De resultaten van deze pilot studie onderschrijven gedeeltelijk de verwachtingen die wij hadden aan het begin van het onderzoek, namelijk dat het focus van de antroposofische verpleeghuiszorg het welbevinden van de bewoner ten goede kan komen. De resultaten roepen vragen op die in nader, grootschalig (prospectief) onderzoek kunnen worden beantwoord:
- Zijn de bevindingen bij levensbeschouwelijke zorg van andere signatuur dezelfde?
- Wat zijn de werkzame elementen binnen specifiek levensbeschouwelijke levenseindezorg: aandacht voor het individu, betrokkenheid van het personeel, grotere focus op hoge kwaliteit van de levenseindezorg, levenseindezorg die meer gericht is op de spirituele aspecten?
Omdat de antroposofische verpleeghuiszorg een vertaling is van de levensbeschouwing tot in het zorgproces, zowel in de omgang met de bewoners als het voorschrijven en toepassen van niet-farmacotherapeutische behandelingen zal in vervolgonderzoek inzichtelijk moeten worden gemaakt hoe de relatie is tussen de levensbeschouwing, de beslissingen in het multidisciplinaire overleg, familiegesprekken, de daadwerkelijk verleende zorg en de symptoomlast. Hier wordt in het lopende prospectieve onderzoek ‘Zorg bij dementie’ aandacht aan besteed.25
Dankwoord
De auteurs danken Edith Huijer voor de ondersteuning bij het benaderen van de verpleeghuizen, en Vivienne van Kretschmar van Veen-Fox , Margaret R. Helton, MD en prof. Ladislav Volicer, MD, PhD voor de hulp bij de vertaling van de EOLD. Ook de deelnemende verpleeghuizen en families willen wij bedanken voor het mogelijk maken van dit onderzoek.
Voor de volledige Nederlandstalige versie van de EOLD scales: j.vandersteen@vumc.nl