Inleiding
Delier bij oudere patiënten in het algemeen ziekenhuis is een ernstig psychiatrisch syndroom dat wordt geassocieerd met verhoogde morbiditeit, verhoogde mortaliteit, langere opnameduur, bemoeilijkte revalidatie en hogere kosten. 1 23 Gezien de hoge prevalentie van delier -oplopend tot 65%- lijkt primaire preventie van groot belang. Combinaties van specifieke somatische en psychosociale interventies blijken effectief bij het voorkomen van delier. 4 56 Een dergelijke multifactoriële aanpak of strategie wordt in de klinische praktijk nog betrekkelijk weinig toegepast.
Een multifactoriële aanpak richt zich enerzijds op de behandeling van de onderliggende aandoening en anderzijds op het voorkomen van verdere achteruitgang (secundaire preventie). Een bijzondere vorm van medicamenteuze interventies richt zich op het voorkomen van delier. Deze vorm van enkelvoudige primaire preventie betreft het profylactisch toedienen van antipsychotica, cholinesteraseremmers of andere daartoe geëigende medicatie. Deze vorm van preventie zal verder in dit overzicht buiten beschouwing worden gelaten. Verschillende studies zijn verricht naar de effectiviteit van multifactoriële interventies ter primaire preventie van delier. Naast de effectiviteit zal men bij de keuze voor een bepaalde interventie ook rekening houden met andere factoren zoals: waar wordt de interventie toegepast (bijv. eerste hulp, verpleegafdeling, inslaapruimte van de operatiekamers of de operatiekamer zelf) en door wie (bijv. een arts, verpleegkundige of familie van de patiënt), het tijdstip (bijv. meteen bij opname, vlak voor operatie) en de aard van de interventie (bijv. training, medische evaluatie, familie educatie). Tevens is het van belang te weten hoeveel inspanning het kost van verpleegkundigen, artsen en familie om de interventie toe te passen of een training ervoor te moeten ondergaan.
Een aantal preventie studies wordt meer of minder uitvoerig beschreven in eerder verschenen overzichtsartikelen en de recente CBO-richtlijn ‘Delirium’. 7 8 9 Het overzichtsartikel van Cole e.a. (1996) geeft een zeer gedegen, uitvoerig overzicht van het onderzoek dat tot dan is gedaan. De gevonden absolute risicoreductie (ARR) in chirurgische populaties varieerde van 8% tot 16% en bij de algemeen medische populatie was dit -3% tot 3%. 8 In het overzicht van Weber e.a. (2004) worden ook vier recente onderzoeken besproken. Daaruit blijkt dat de delierprevalentie in de preventief behandelde groep 5%-32% bedroeg, vergeleken met 15%-50% in de controlegroep. 9 Cole en Weber constateren een aantal methodologische tekortkomingen in de gevonden onderzoeken en concluderen dat een variëteit aan interventies bruikbaar is ter preventie van delier en dat deze interventies meer succesvol lijken te zijn bij chirurgische patiënten dan bij algemeen medische patiënten. 8 9
Dit artikel beoogt voor de Nederlandstalige gebieden een breed overzicht te geven van de effectiviteit van het onderzoek naar multifactoriële interventies ter primaire preventie van delier bij ouderen in het algemeen ziekenhuis. Daarbij wordt het niveau van wetenschappelijk bewijs van de uitgevoerde studies beoordeeld.
Methode
Nederlandstalige- en Engelstalige literatuur werd verzameld uit de Pubmed/Medline, Cinahl en Cochrane bestanden, waarbij de volgende zoektermen werden gebruikt: delirium, (hospital) confusion, (primary) prevention en intervention. De periode waarin werd gezocht liep van 1966 tot oktober 2004. Een artikel werd geselecteerd indien het volgens de titel of samenvatting betrekking had op de ontwikkeling of toepasbaarheid van interventies voor de primaire, niet-medicamenteuze, preventie van delier. Algemeen medicamenteuze interventies, gericht op behandelbare onderliggende aandoeningen, zoals pijn, werden eveneens geaccepteerd. In de referenties van deze artikelen werd gekeken naar mogelijke andere onderzoeken betreffende delirium, (hospital) confusion, (primaire) preventie en interventie, maar dit leverde geen nieuwe artikelen op. Verder werden de volgende criteria gehanteerd: ouderen(>65) opgenomen in het algemeen ziekenhuis, primair onderzoek en delier geoperationaliseerd volgens de DSM-criteria (Diagnostic and Statistical manual of Mental disorders). 10 11 12
De geselecteerde studies werden beoordeeld aan de hand van de Evidence based review methodology 13 wat betreft de hiërarchie in studiedesigns en de vijf criteria die beschreven worden door de Evidence-Based Medicine Working Group. 14 De onderzoeken werden eerst ingedeeld volgens de hiërarchie van de studie opbouw en ontwerp:
niveau 1. Gerandomiseerde gecontroleerde studie
niveau 2. Niet gerandomiseerde gecontroleerde studie
niveau 3. Observatiestudie met controlepopulatie
niveau 4. Observatiestudie zonder controlepopulatie
De validiteit en betrouwbaarheid van de studies werd beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:
1. Was de toewijzing van patiënten gerandomiseerd?
2. Zijn alle patiënten die aan het onderzoek deelnamen terecht meegenomen en toegepast in de conclusie?
2a. Was de follow-up volledig?
2b. Zijn de patiënten geanalyseerd in de groepen waarbinnen ze zijn onderzocht?
3. Zijn de patiënten, gezondheidsmedewerkers en onderzoekers ’blind’ met betrekking tot de behandeling?
4. Zijn de groepen gelijk bij het starten van het onderzoek?
5. Afgezien van de experimentele interventie, worden de groepen gelijk behandeld?
Resultaten
Selectie van studies
De zoekopdracht in MEDLINE leverde 44 artikelen op. De Cochrane database voor systematische reviews leverde acht nieuwe artikelen op en de CINAHL (Nursing and Allied Health Database) leverde geen nieuwe artikelen. Van de 52 potentiële artikelen werden er negentien geselecteerd. De overige artikelen vielen af omdat zij, bij nadere beschouwing , inhoudelijk niet ter zake doende waren. Deze negentien overgebleven artikelen werden beoordeeld op hun relevantie voor dit overzicht. Dit resulteerde erin dat nog eens dertien artikelen afvielen om de volgende redenen: zes artikelen op basis van een eerder gepubliceerd onderzoek (zelfde onderzoekspopulatie), 8 ; 15 16 17 18 19 een follow-up onderzoek, 20 een onderzoek betrof secundaire preventie, 21 een artikel met een te jonge populatie, 22 twee artikelen omdat de diagnose delier niet volgens de DSM- criteria werd geoperationaliseerd, 23 ; 24 en de twee overzichtsartikelen van Cole en Weber. 8 ; 9 Deze twee overzichtsartikelen zijn niet in dit overzicht opgenomen omdat wij ons richten op oorspronkelijke studies . Referentielijsten van geselecteerde artikelen werden gecontroleerd op eventuele andere studies, maar dat leverde geen nieuwe resultaten op.
De overgebleven zes artikelen betroffen een gerandomiseerde, gecontroleerde studie 25 en vijf niet-gerandomiseerde, gecontroleerde studies, 26 30 bij patiënten die heupchirurgie ondergingen en algemeen medische patiënten.
Methodologische beoordeling van de zes onderzoeken
De resultaten van de validiteit/ betrouwbaarheidsbeoordeling worden in tabel 1 gepresenteerd.
Tabel 1 Methodologische kwaliteit van interventiestudies voor primaire preventie delier
Studie | Referenties | Study design | Gelijkheid Samenstelling behandel- en controlegroep bij baseline | Gelijkheid van overige behandeling behandel- en controlegroep | Blind ja/nee | Complete follow-up | Intention to treat analyse |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Gustafson 1991 | 26 | NRCT | – | – | – | + | ? |
Wanich 1992 | 30 | NRCT | – | + | – | + | + |
Lundstrom 1999 | 28 | NRCT | – | – | – | + | – |
Inouye 1999 | 27 | NRCT | + | + | + | + | + |
Marcantonio 2001 | 25 | RCT | + | + | + | + | + |
Milisen 2001 | 29 | NRCT | – | + | – | + | + |
RCT = Gerandomiseerde gecontroleerde studie; NRCT = Niet gerandomiseerde gecontroleerde studie
De studie van Marcantonio e.a. voldeed als enige aan de eisen van Evidence Based Medicine. Het is een gerandomiseerde, gecontroleerde studie en scoort 5/5 op de Evidence Based Medicine Working Group criteria. 25 Van de niet gerandomiseerde onderzoeken behaalde het onderzoek van Inouye e.a. als enige ook 5/5 punten volgens de criteria van de Evidence-Based Medicine Working Group. 27 Het onderzoek van Gustafson e.a. en van Lundstrom e.a. voldoet aan vrijwel geen van de validiteitcriteria: er wordt onder meer gebruik gemaakt van historische controlegroepen. 26 ; 28 Het onderzoek van Milisen e.a. en dat van Wanich is niet blind uitgevoerd en de samenstelling van de populaties was niet gelijk bij aanvang van de studie. 29 ; 30
Soort en effectiviteit van de interventies
Gustafson e.a. (1991) 26 onderzochten het effect van een geriatrisch-anesthesiologisch interventieprogramma ter preventie en behandeling van delier bij ouderen met een heupfractuur. De interventie bestond uit een pre- en postoperatieve geriatrische assessment, zuurstoftoediening, korte wachttijd voor operatie, preventie en behandeling van peri-operatieve bloeddrukdaling en behandeling van postoperatieve complicaties. De incidentie van postoperatief delier (DSM-III-R criteria 11 ) was lager in de interventiegroep dan in de controlegroep (46.7% versus 61.3%, P < .005). Verder verschilde de duur (percentage langer dan 7 dagen; 9.1% versus 28.1%, P<.001) en de ernst van delier (percentage patiënten dat goede zorg moeilijk maakt; 6.8% versus 29.7%, P<.001) van die in de controlegroep. Ook de opnameduur was korter in de interventiegroep (11.6 versus 17.4 dagen, P < .001).
Wanich e.a. (1992) 30 onderzochten het preventieve effect van verpleegkundige interventies, die dagelijks werden uitgevoerd door twee verpleegkundig specialisten, bij algemene patiënten. Uitkomstmaten waren incidentie van delier (DSM-III criteria 10 ) en functionele achteruitgang. De interventies bestonden uit het onderwijzen van de verpleegkundige staf, oriëntatie van en communicatie met patiënten, mobilisatie, aanpassingen in de omgeving, onderwijzen van de zorgverlener en/of familie, medicatie-aanpassingen en ontslagplanning. Geen verschil werd gevonden in delierincidentie tussen de interventie- en controlegroep, respectievelijk 19,0% versus 22%, P= .61. Tevens bleek geen significant verschil in functionele achteruitgang (complicaties: 19.0% versus 16.0%, P=.62 en mortaliteit: 8.0% versus 5.0%, P=.36) . De interventiegroep was gemiddeld 1,2 dagen korter opgenomen, doch het verschil met de controlegroep was niet significant (P=.53).
Inouye e.a. (1999) 27 onderzochten de effectiviteit van een multifactoriële interventiestrategie bij opgenomen patiënten van een algemene interne afdeling. De interventie betrof het uitvoeren van gestructureerde, gestandaardiseerde protocollen voor zes bewezen risicofactoren voor delier: cognitieve stoornis, slaapproblemen, immobiliteit, visus en gehoor problematiek en dehydratie. De incidentie van delier (volgens de Confusion Assessment Methode, gebaseerd op de DSM-III-R criteria 11 31 ) verschilde significant tussen de interventie en controlegroep, respectievelijk 9,9% versus 15% (OR 0.60; 95% CI=0.39-0.92). Ook het totale aantal delierdagen verschilde significant tussen de twee groepen (gemiddeld 105 dagen voor de interventiegroep versus 161 dagen voor de controlegroep, P= .02), alsmede het totale aantal delierepisodes (interventie: 62 versus controle: 90 episodes, P= .03). De ernst van het delier (3.85 versus 3.52, P= .025) en het aantal recidief delierepisodes (31% versus 26.6%, P= .62) verschilden niet tussen de groepen.
Lundstrom e.a. (1999) 28 onderzochten het effect van een verpleegkundig en medisch interventieprogramma voor de preventie en behandeling van delier bij patiënten met een heupfractuur. Het interventieprogramma bestond uit het onderwijzen van de staf, samenwerking tussen orthopeden en geriaters, individuele zorgplanning en revalidatie, verbeteren van de afdelingsinrichting, aandacht voor de voedingstoestand, verbeteren van de continuïteit van zorg wat betreft de preventie en behandeling van complicaties van delirium. De incidentie van delier (op basis van DSM-III-R criteria 11 ) bleek significant lager dan die in eerdere studies werd gevonden. Onderscheid werd gemaakt tussen preoperatief delier en postoperatief delier. Preoperatief delier: controlestudie I: 33,3%, controlestudie II: 29,1% (P = 0,098) , interventiestudie 20,4% (P =.253). Postoperatief delirium: controlestudie I: 61,3%, controlestudie II: 47,6% (P <.001) en in de interventiestudie 30,6% (P =.047).
Marcantonio e.a. (2001) 25 onderzochten of preoperatieve geriatrische consultatie en dagelijkse visites door de geriatrie van invloed waren op het voorkomen van delier bij patiënten met een heupfractuur. De visites vonden plaats gedurende de peri-operatieve periode en gerichte aanbevelingen werden gegeven op basis van een gestructureerd protocol. Dit bestond onder andere uit: aanbevelingen voor adequate zuurstof toediening, elektrolyten-, vochthuishouding, pijnmanagement, medicatiesanering, mictie- en defecatiemaatregelen, goede voeding, vroege mobilisatie en revalidatie, preventie, detectie en behandeling van postoperatieve complicaties en toegepaste omgevingsbeïnvloeding (‘multifactoriële’ strategie).
In vergelijking tot de controlegroep had de interventiegroep een lager relatief risico op het ontwikkelen van een delier zoals gemeten met de CAM 31 en de DSI (Delirium Symptom Interview-DSM-III criteria 32 ): 32% versus 50%; RR 0.64; 95% CI= 0.37-0.98 (P=0.4). De opnameduur (mediaan ± IQR =5 ± 2 dagen voor beide groepen) verschilde niet significant tussen de twee groepen, mogelijk door de protocollair vastgestelde opnameduur. De ernst van delier, zoals gemeten met de MDAS (Memorial Delirium Assessment Scale op basis DSM-IV criteria 33 ), was minder in de interventiegroep 12% versus 29%, RR 0.40 (95% CI = 0.18-0.89 (P = 0.2).
Milisen e.a. (2001) 29 onderzochten het effect van een verpleegkundig geleide, interdisciplinair delier interventieprogramma op de incidentie en het beloop (duur en ernst) van delier bij patiënten met een heupfractuur. Verder werd het cognitief functioneren, het functioneel herstel (revalidatie), de mortaliteit en de duur van opname geëvalueerd. De interventie bestond uit het onderwijzen van de verpleegkundige staf, systematische cognitieve screening, consultatie door een verpleegkundig specialist ouderen of psychogeriater en een pijnprotocol. De prevalentie van delier (op basis van CAM-criteria 31 ) verschilde niet significant tussen de interventiegroep (20.0%) en de controlegroep (23.3%), P= .82. De duur van delier (mediaan = 1 dag versus mediaan = 4 dagen, P=.03) en de ernst van delier zoals gemeten met een aangepaste versie van de CAM verschilde wel (score voor zeven deliersymptomen; 1.9 versus 5.0, P=.0049). De opnameduur was niet verschillend (mediaan 13.5 dagen versus 14 dagen, P= .60).
In tabel 2 wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste kenmerken van de besproken studies.
Tabel 2 Samenvatting van de gebruikte interventies en effectiviteit van de studies
Studie | Ref. | Uitkomstmeting | Patiëntenpopulatie | Type en soort interventie, door wie uitgevoerd | Patiëntenpopulatie | Absolute risicoreductie | NNT | ||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
interventie | controle | ||||||||||
Gustafson
1991 |
26 | DSM-III-R | N=103
Delier 47,6% |
N=111
Delier 61,3% |
Geriatrisch anesthesiologische interventie
Pre- en postoperatief assessment, zuurstoftherapie, snelle operatie, preventie en behandeling van peri-operatieve bloeddrukdaling en behandeling van postoperatieve complicaties. Arts |
Heupchirurgie patiënten | 13,7% | 7 | |||
Wanich
1992 |
30 | DSM-III | N = 135
Delier 19% |
N = 100
Delier 22% |
Speciale verpleegkundige zorg
Onderwijzen verpleegkundige staf, oriëntatie en communicatie Mobilisatie, aanpassing van de omgeving, benadering en onderwijzen van zorgverlener en/of familie, medicatie aanpassing, ontslagplanning. Verpleegkundige |
Niet-chirurgische patiënten | 3% | 33 | |||
Lundstrom
1999 Pre-operatief |
28 | DSM-III-R | N=49
Delier 20,4% |
I * N=111
Delier 33,3% |
II *
N= 103 Delier 29,1% |
Verpleegkundig en medisch Interventieprogramma
Onderwijzen van de staf, samenwerking tussen orthopeden en geriaters, individuele zorgplannen, verbeteren van de afdelingsinrichting, actieve betrokkenheid bij de voeding, verbeteren van de continuïteit van zorg wat betreft de behandeling en preventie. Verpleegkundige/arts |
Heupchirurgiepatiënten | I$ 12,9% | II$ 8,7% | I & 9 | II & 12 |
Lundstrom
1999 Post-operatief |
28 | DSM-III-R | N=49
Delier 30,6% |
I * N=111
Delier 61,3% |
II *
N= 103 Delier 47,6% |
Verpleegkundig en medisch Interventie programma
Onderwijzen van de staf, samenwerking tussen orthopeden en geriaters, individuele zorgplannen, verbeteren van de afdelingsinrichting, actieve betrokkenheid bij de voeding, verbeteren van de continuïteit van zorg wat betreft de behandeling en preventie. Verpleegkundige/arts |
Heupchirurgiepatiënten | I$ 30,7% | II$ 1,7% | I & 3 | II & 6 |
Inouye
1999 |
27 | CAM | N=426
Delier 9,9% |
N=426
Delier 15% |
Multi-factoren interventie strategie
Gestructureerde gestandaardiseerde protocollen voor 6 bewezen risicofactoren; cognitieve stoornis, slaap, immobiliteit, visus en gehoorproblematiek en dehydratie. Multidisciplinair |
Niet-chirurgische patiënten behalve icu | 5,1% | 20 | |||
Marcantonio
2001 |
25 | CAM, DSI
MDAS |
N=62
Delier 32% |
N=64
Delier 50% |
Preoperatieve geriatrische consultatie
Preoperatieve geriatrische consultatie bestaande uit visites gedurende de opname, gerichte aanbevelingen volgens een gestructureerd protocol onderzocht. Arts |
Chirurgische patiënten | 18% | 6 | |||
Milisen
2001 |
29 | CAM | N=60
Delier 20% |
N=60
Delier 23,3% |
Verpleegkundig geleide interdisciplinaire interventie
Onderwijzen van verpleegkundig personeel, systematische cognitieve screening, consultatie door een gespecialiseerde verpleegkundige en een pijnprotocol. Verpleegkundige/arts |
Chirurgische patiënten | 3,3% | 30 |
*= Controle populatie uit eerdere studies (controlestudie I en controlestudie II)$=Absolute risicoreductie (ARR) van de interventiestudie ten opzichte van de controlestudie I en II.&=Numbers Needed to Treat (NNT) vanuit ARR interventiestudie ten opzichte van controlestudie I en controlestudie II
Discussie
Dit artikel betreft een overzicht van onderzoek naar de effectiviteit van multifactoriële interventies ter primaire preventie van delier bij ouderen in het algemeen ziekenhuis. In totaal werden een RCT en vijf niet gerandomiseerde studies geschikt bevonden ter verdere bespreking. 25 26 27 28 29 30 Hieruit mag worden afgeleid dat zeer weinig gedegen onderzoek is verricht op dit terrein. Effectieve interventies concentreren zich op actieve geriatrische consultatie en een combinatie van diverse medische-, verpleegkundige-, en omgevingsfactoren.
De meeste studies werden geëxcludeerd omdat zij niet voldeden aan de in dit overzicht gehanteerde Evidence Based Medicine onderzoekscriteria . Ook in de zes wel geïncludeerde onderzoeken worden methodologische tekortkomingen geconstateerd wat betreft de randomisatie van deelnemende patiënten, baselineverschillen tussen de controle- en interventiegroep en de blindering van het onderzoek. Op grond hiervan wordt de bewijskracht van twee studies gering geacht. 26 28
In diverse onderzoeken is onduidelijk of bij opname van de patiënt niet reeds sprake was van delier. In onderzoek naar primaire preventie zou dit duidelijk moeten zijn aangegeven. Twee van de zes studies vermelden hierover gegevens. 27 28 In een van deze twee werden patiënten met een delier bij opname geïncludeerd. 28
De delierprevalentie varieert sterk in de zes studies, zowel onderling als in vergelijk met gegevens uit eerder gepubliceerde overzichtsartikelen. Dit is mogelijk te verklaren door de diversiteit van de onderzoekspopulaties (in- en exclusiecriteria, kwetsbaarheid van de onderzoekspopulatie bij opname, verschillen in onderzoeksdesign, patiëntenselectie, soort interventies en populatiegrootte, etc.) en door wie, wanneer en hoe de diagnose delier werd gesteld. In alle besproken studies wordt gebruik gemaakt van diagnostische criteria die gebaseerd zijn op verouderde versies van de DSM. Niet een van de studies maakt gebruik van de DSM-IV criteria. Verschillen tussen diagnostische classificatiesystemen leiden tot verschillen in incidentie voor delier bij patiënten in dezelfde onderzoekspopulatie. De DSM-IV criteria blijken het meest sensitief voor de diagnose te zijn. 12 34
Zowel het onderzoek van Marcantonio e.a. en dat van Inouye e.a. tonen aan dat gerichte consultatie en praktische medische en verpleegkundige interventies (´multifactoriele´- strategie) leiden tot een significante lagere incidentie van delier bij patiënten met een heupfractuur en algemene interne patiënten. 25 27 Twee van de zes studies lieten geen positief resultaat zien op het voorkomen van delier. 29 30 In het onderzoek van Milisen e.a. werd wel een positief effect gevonden op de ernst en duur van delier. 29 30 Gustafson e.a. en Lundstrom e.a vonden wel een vermindering van de incidentie, maar deze resultaten moeten met voorzichtigheid worden geï;nterpreteerd. 26 28 De hier besproken onderzoeken laten zien dat een combinatie van interventies ter preventie van een delier zinvol kan zijn.
Het succes van een interventie hangt mede af van de toepasbaarheid en de betrokkenheid van zowel de patiënt als het medische- en verpleegkundige team. Uit onderzoek van Inouye e.a. bleek dat de mate van betrokkenheid (‘adherence’) direct was gerelateerd aan het percentage delieren dat werd gediagnostiseerd. 18 Marcantonio e.a. wijst erop dat een gelijktijdige implementatie van een (te) groot aantal interventies de betrokkenheid van het team niet ten goede komt. Het toepassen van interventies dient gedoseerd plaats te vinden en alleen als het nodig is. 25 Voor alle besproken onderzoeken geldt, behalve voor het onderzoek van Marcantonio e.a. en Inouye e.a., dat niet bekend is of en hoe men controleerde dat de maatregelen ook daadwerkelijk werden toegepast. 25 26 27 28 29 30
Conclusie
Van de zes besproken onderzoeken komt dat van Marcantonio e.a. als beste uit de bus. Het betreft een gerandomiseerde, gecontroleerde studie (RCT) en voldoet als enige aan de eisen voor Evidence Based Medicine. Adviezen voor peri-operatieve geriatrische consultatie, gecombineerd met een gestructureerd protocol met algemene interventies voor geconstateerde problemen en verbetering van de complete situatie rond de patiënt (‘multifactoriële’ strategie) reduceren de incidentie van delier bij oudere heupchirurgiepatiënten. 25 Ook het onderzoek van Inouye voldoet aan de gestelde kwaliteitscriteria en het verdient aanbeveling de daarin beschreven interventies toe te passen. 27 Belangrijk is te melden dat het in vijf van de zes studies onduidelijk is of er wel echt sprake was van primaire preventie, daar niet duidelijk wordt aangeven of patiënten met een delier werden uitgesloten. Voor de preventieve behandeling van het delier is het van belang zeker te weten of de patiënt niet reeds delirant is bij opname.
De betekenis voor de dagelijkse praktijk is dat het bijzonder zinvol kan zijn gebruik te maken van een geriatrisch consultteam dat patiënten peri-operatief begeleidt, onderzoekt en gerichte adviezen geeft over adequate zuurstoftoediening, elektrolyten-, vochthuishouding, pijnmanagement, medicatiesanering, mictie- en defecatiemaatregelen, goede voeding, vroege mobilisatie, revalidatie, preventie, detectie en behandeling van postoperatieve complicaties en toegepaste omgevingsbeï;nvloeding. 25 Voor algemeen medische patiënten geld dat gerichte interventies moeten worden ingesteld op de zes door Inouye et al. onderzochte risicofactoren: cognitie, slaap, immobiliteit, visus, gehoor en dehydratie. 27 Ook het regelmatig in kaart brengen van de cognitieve toestand van de patiënt door verpleegkundigen (met een gestandaardiseerde meetschaal) is aan te bevelen. 29
Meer onderzoek is gewenst naar multifactoriële interventies ter preventie van delier. De kwaliteit van onderzoeksmethodologie verdient meer aandacht, zo ook de selectie van de onderzoekspopulatie en de steekproefgrootte (gebruik een poweranalyse). De ‘uitkomstmaat’ delier moet blind worden vastgesteld. Een duidelijke definitie van delier en operationalisatie van de diagnostische methoden zijn hierbij noodzakelijk. Verder dient rekening te worden gehouden met mogelijke vertekening van de resultaten die zou kunnen ontstaan doordat het onderzoek tussen controlegroep en interventiegroep op een zelfde afdeling plaatsvindt of door verschillen in zorg tussen de interventiegroep afdeling en de controlegroep afdeling. Voor de dagelijkse praktijk is het van belang de gevonden interventiemogelijkheden ook daadwerkelijk toe te passen. Een samenwerkingsverband tussen de diverse disciplines (medisch en verpleegkundig) is daarvoor onontbeerlijk.
Correspondentie Kees Kalisvaart, Medisch Centrum Alkmaar, Afdeling Geriatrie (170), Postbus 501, 1800 AM Alkmaar, Tel: +31-72-5482380.