Inleiding
Geriatrische patiƫnten worden in het ziekenhuis opgenomen vanwege hun multipele problematiek. De diagnostiek richt zich op het ontrafelen van de verscheidenheid aan somatische, psychische en sociale gezondheidsproblemen. Observaties door verpleegkundigen van patiƫnten tijdens hun dagelijks functioneren leveren onder andere inzicht op over de aanwezigheid van cognitieve stoornissen, stemmingsproblemen en gedragsproblemen. Door deze observaties dragen verpleegkundigen bij aan de diagnostiek. Goede diagnostiek is een voorwaarde om een verantwoord behandelplan op te stellen en het ontslagbeleid in te zetten. Voor verpleegkundigen is de mate van het cognitief (dys)functioneren van invloed op de benadering voor wat betreft de verantwoordelijkheid die patiƫnten kunnen nemen en het nog kunnen aanleren van andere taken of gedrag. Het observeren van het cognitief functioneren geschiedt echter veelal op een ongestructureerde manier, zonder gebruik van een specifieke observatieschaal. Systematiek, eenduidigheid en objectiviteit ontbreken. Daardoor is er bij zowel verpleegkundigen als bij de samenwerkende disciplines behoefte aan een gestandaardiseerde observatieschaal. Het doel van deze studie is het samenstellen van een overzicht van Nederlandstalige schalen die door observeren het cognitief functioneren van patiƫnten in kaart brengen.
Observeren
In theorie is het observeren van patiĆ«nten āeen systematisch, doelgericht en objectief waarnemenā en daarmee behoort het een tegenhanger te zijn van het waarnemen dat selectief is en niet vrij van interpretaties. 1 3 Het observeren levert specifieke patiĆ«ntgegevens op en is aanvullend op andere diagnostiekmethoden, zoals het lichamelijk onderzoek, een interview, een neuropsychologische test en instrumenteel onderzoek. Observeren van patiĆ«nten tijdens hun gewone dagelijkse bezigheden biedt een aantal voordelen ten opzichte van andere diagnostiekmethoden: 4 8
- de actieve medewerking van een patiƫnt is niet nodig;
- het gedrag kan geobserveerd worden in een natuurlijke omgeving, er is geen gecreƫerd test- of interviewmoment;
- kleine veranderingen zijn waarneembaar gedurende een dag of tijdens een specifieke omgevingssituatie (ontvangen van bezoek, drukte op de afdeling);
- observeren kan toegepast worden in de acute fase waarin patiƫnten te ziek zijn om mee te werken aan (neuro)psychologische interviews en testen;
- het effect van een therapie kan bij herhaalde observaties beoordeeld worden, zonder dat het probleem van leren door herhaald testen optreedt;
- het geobserveerd worden is voor een patiƫnt niet belastend of bedreigend.
Naast deze voordelen in de zorgverlening is het voor de verpleegkundige discipline van belang dat men met een observatieschaal een instrument in handen heeft waarmee op gestructureerde wijze geobserveerd kan worden. Standaardisering en explicitering van observaties dragen bij aan de professionalisering van het beroep en zullen het multidisciplinair samenwerken verbeteren.
Cognitief functioneren
Cognitief functioneren is al decennialang een veelvuldig gebruikte term in de geriatrie, neurologie en de psychiatrie. Het lijkt of er in de dagelijkse praktijk consensus bestaat over de betekenis. Cognitief functioneren wordt in het algemeen gedefinieerd als: āHet proces waarmee de mens informatie opneemt, verwerkt, codeert, bewaart en weer voor gebruik beschikbaar maakt wanneer zich daartoe de wenselijkheid voordoetā. 9 Zodra men het cognitief functioneren operationaliseert naar functiedomeinen, blijkt er echter slechts beperkte overeenstemming te zijn over het aantal en de betekenis van domeinen. 10 16 Alleen het domein āgeheugenā komt altijd voor, de overige domeinen oriĆ«ntatie, visueel ruimtelijke functies, redeneervermogen, denken, stemming, gedrag, taal en executieve functies worden verschillend gedefinieerd, al dan niet geĆÆncludeerd of onder een ander domein geschaard. Zo is er wel of geen sprake van de domeinen, etcetera. Dit wordt voornamelijk verklaard door het feit dat de domeinen onderling gerelateerd zijn en elkaar beĆÆnvloeden. 10 Een keuze voor een bepaalde indeling van het cognitief functioneren lijkt vooralsnog een arbitraire aangelegenheid.
Methode
Dataverzameling
Voor de systematisch literatuurstudie hebben we gezocht naar Nederlandstalige observatieschalen die het cognitief functioneren beoordelen. De term cognitief functioneren hebben we geoperationaliseerd door de DSM-IV-criteria voor dementie en delier aan te houden voor wat betreft het uitsluiten van domeinen stemming en gedrag omdat deze daar als niet-cognitief functioneren gedefinieerd worden. 17 Verder hebben we de indeling aangehouden van de richtlijn āAssessing cognitive functionā, afgeleid van de studie van Foreman et al. 18 Cognitief functioneren is in deze studie samengesteld uit zeven domeinen, namelijk: bewustzijn, aandacht, waarnemen, geheugen/oriĆ«ntatie, denken, psychomotoriek (ADL en IADL) en executieve functies (inzicht en oordelen). Omdat het domein taal door veel auteurs genoemd wordt, hebben we de indeling hiermee uitgebreid.
De gehanteerde inclusiecriteria zijn:
- de schaal beoordeelt het cognitief functioneren;
- de schaal beoordeelt minstens twee domeinen (om het multifactoriƫle aspect van cognitief functioneren te benadrukken);
- de schaal betreft een gedragsobservatieschaal;
- de observaties richten zich op het dagelijks functioneren van een patiƫnt;
- er is minstens Ć©Ć©n publicatie over de toepassing in Nederland en
- er is minstens Ć©Ć©n studie die de psychometrische kwaliteit beschrijft.
Het type zorgverlener die de observatie verricht is geen selectiecriterium geweest. We hebben ook schalen geĆÆncludeerd indien Ć©Ć©n of meer subschalen het cognitief functioneren inventariseert.
Complementair aan de hierboven genoemde inclusiecriteria, zijn schalen geƫxcludeerd die
- andere aspecten beoordelen dan het cognitief functioneren (zoals de BOP die hulpbehoevend meet, of de NOSIE-30 die een indruk van een psychiatrische patiƫnt geeft);
- slechts Ć©Ć©n domein onderzoeken, zoals ADL-lijsten;
- het cognitief functioneren tƩsten (zoals de MMSE of de ONO);
- afgenomen worden tijdens een interview of door middel van een gestandaardiseerde testsituatie (zoals de CAM, de CDR, de GDS, de DRS-R-98 of de āSignaleringslijst voor zorgverleners na een CVAā);
- door een individuele onderzoeker vertaald is maar waar geen publicatie bekend is van toepassing in de Nederlandse praktijk (zoals de CBRS);
- er geen valideringsstudies bekend zijn (zoals de HBSH, waar de subschaal Cognitie helaas gevalideerd is op een hoger abstractieniveau).
Zie voor toelichting op de afkortingen Kader 1.
We hebben voor de periode 1985 – mei 2005 gezocht in Nederlandstalige databases (Zorgportaal, Ouderenpsychiatrie, Zorgvernieuwing, Trimbos-instituut, Databank Zorgvernieuwing, INVERT) en Engelstalige (Medline, Cinahl en PsycInfo). De zoektocht is beperkt tot Engelstalige en Nederlandstalige artikelen in de leeftijdsgroep van ouderen boven de 65 jaar. Er is gezocht op de zoektermen behav*, obs*, cogn*, scale or measurement, en assessment. De zoektermen zijn per database verder gespecificeerd omdat de constructie en de trefwoorden per database verschillen. In totaal leverde de zoektocht 1541 artikelen op. Alle abstracts zijn gelezen en de beschrijvingen van de schaal zijn opgezocht om te kunnen beoordelen of er voldaan werd aan de inclusiecriteria. Vanuit de getraceerde studies hebben we vervolgens achterwaarts (screenen van referenties: sneeuwbalmethode) en zo mogelijk voorwaarts gezocht (met behulp van Citationindex).
Tabel 1 Normering om geĆÆncludeerde studies te beoordelen.
Bewijskracht per studie (www.cbo.nl): | |
A1 | Vergelijkend onderzoek naar de effecten van diagnostiek op klinische uitkomsten of onderzoek waarbij met behulp van besliskundige modellen of āmultivariateā analyses de toegevoegde informatie wordt beoordeeld van de te onderzoeken test ten opzichte van een referentietest. |
A2 | Vergelijkend onderzoek waarbij van tevoren criteria zijn gedefinieerd voor de te onderzoeken test en voor een referentietest, met een beschrijving van de onderzochte klinische populatie; bovendien moet het een voldoende grote serie van opeenvolgende patiĆ«nten betreffen, gebruikgemaakt zijn van tevoren gedefinieerde afkapwaarden van de test, en de resultaten van de test en de āgouden standaardā onafhankelijk zijn beoordeeld. |
B | Vergelijking met een referentietest, beschrijving van de onderzochte test en van de onderzochte populatie, maar niet de kenmerken die verder onder niveau A staan genoemd. |
C | Niet-vergelijkend onderzoek. |
D | Mening deskundigen. |
Niveau van bewijs van de conclusie (www.cbo.nl): | |
1 | Systematische review of ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A |
2 | Ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B |
3 | Ten minste Ć©Ć©n onderzoek van niveau A2, B of C |
4 | Mening deskundigen |
Interne consistentie: | |
Cronbachs alfa = 0.8 = +; 0.6 alfa = 0.8 = Ā±, alfa < 0.6 = ā | |
Test-hertest- en tussenbeoordelaarsbetrouwbaarheid: | |
Cohens kappa = 0.4 = +, kappa < 0.4 = ā
Pearsons r = 0.9 = +, 0.7 r = 0.9 = Ā±, r < 0.7 = ā IntraclassecoĆ«fficient ICC = 0.7 = +, ICC < 0,7 = ā |
|
Bij meerdere studies is een gemiddelde berekend en afgerond naar beneden. | |
Responsiviteit
Hypothesen zijn getoetst met positief resultaat = +; hypothesen getoetst met negatief resultaat = ā . Er zijn geen hypothesen getoetst, resultaten zijn positief geĆÆnterpreteerd = Ā±. |
|
Validiteit ten opzichte van MMSE en andere cognitieve testen:
CorrelatiecoĆ«fficient r = .8 = +; 0.5 r < 0.8 = Ā±; r = 0.5 = ā. Bij meerdere studies is een gemiddelde berekend en afgerond naar beneden. |
|
Validiteit ten opzichte van deelaspecten cognitie:
CorrelatiecoĆ«fficient r = 0.3 = +, r < 0,3 = ā. Bij meerdere studies is een gemiddelde berekend en afgerond naar beneden. |
|
Predictieve validiteit: | |
Sensitiviteit (Se) = 90% en Specificiteit (Sp) = 80% = +
Se < 90% of Sp < 80% = Ā± Se < 90% en Sp < 80% = ā |
|
Bij meerdere studies is een gemiddelde berekend en afgerond naar beneden. | |
Discriminerend vermogen:
Correlatiecoƫfficient r = 0.3 = + |
Data-analyse
De geĆÆncludeerde schalen zijn beschreven op doelgroep, doel, setting, observator, observatieperiode en het aantal en soort domeinen. De kwaliteit van een valideringsstudie en van de verschillende studies tezamen is beoordeeld volgens de CBO-criteria voor bewijs voor diagnostische onderzoekingen, zie tabel 1. Vervolgens zijn de psychometrische resultaten per studie samengevat aangaande betrouwbaarheid (interne consistentie, test-hertest- en tussenbeoordelaarsbetrouwbaarheid, responsiviteit) en validiteit (inhoudsvaliditeit, validiteit ten opzichte van MMSE, andere cognitieve testen en testen die deelaspecten beoordelen, predictieve validiteit en discriminerend vermogen) waarbij vooraf een norm is bepaald om de geĆÆncludeerde schalen te beoordelen, zie tabel 1.
Resultaten
Beschrijving geĆÆncludeerde schalen
Er zijn 13 observatieschalen getraceerd die het cognitief functioneren beoordelen en voldoen aan de inclusiecriteria, zie tabel 2. Acht van de 13 schalen beschrijven meer algemene gedragsobservaties (bijvoorbeeld gerelateerd aan stemming, probleemgedrag, afhankelijkheid) maar bevatten wel subschalen die het cognitief functioneren inventariseren. Deze subschalen zijn geĆÆncludeerd. De geĆÆncludeerde (sub)schalen richten zich op psychogeriatrische patiĆ«nten (n=7), patiĆ«nten met niet-aangeboren hersenafwijkingen (n=2), patiĆ«nten met een mogelijk delier (n=3) en bewoners van verzorgingshuizen (n=1). De schalen zijn daarmee ontwikkeld voor diverse settings, variĆ«rend van huisartsenpraktijk tot ziekenhuis. Het type observator verschilt daarmee eveneens, van huisarts, verzorgende, verpleegkundige, gespecialiseerde ergotherapeute tot een familielid. De observaties zijn gericht op het screenen (n=4) of het monitoren van het cognitief functioneren (n=9).
Tabel 2 Observatieschalen om het cognitief functioneren te beoordelen tijdens het dagelijks functioneren van patiƫnten (n = 13).
naam+ bronnen | doelgroep | doel | setting | observator | observatie-
periode |
A-one 20 ;23-24 | T | M | rev/zkh | ergo | handeling |
BANS-S 22 ;25-26 | P | M | vph | vp | ? |
CPS 19 ;27-28;54 | P | M | vph | vz | 7 dagen |
Delier-O-meter 29 | D | M | zkh | vp | 8 uur |
DOS 30 31 | D | S | zkh | vp | 1 dag |
IQCODE-N 32 34 | P | S | alle | fam | 10 jr |
Neecham 34 39 | D | S | zkh | vp | 8 uur |
OLD 40 | P | S | ha-pr | ha | consult |
1/3 subschalen BPS 41 | V | M | vzh | vz | 4 weken |
5/14 subschalen GIP en GIP-28 6 ;42-44;53 | P | M | vph/zkh-p/vz | vp | 2 weken |
3/9 subschalen GOS-G 45 47 | P | M | vph/zkh-p | vz/vp | 1 week |
3/6 subschalen Nosger 21 ;48-50 | P | M | zkh | vp/fam | 2 weken |
1/2 subschalen WCN 51 52 | T | M | rev/zkh | md | 1 week |
1Afkortingen observatielijsten:1. A-one: Arnadottir-one; Arnadottir, 1988.2. BANS-S: Bedford Alzheimer Nursing Scale-Severity Scale; Volicer ea, 1987.3. CPS: Cognitieve Problemen Schaal. Een zelfstandige subschaal van de Minimum Data Set (MDS), onderdeel Resident Assessment Instrument (RAI), Gerritsen ea, 2004.4. IQCODE-N: Informant Vragenlijst over Cognitieve Achteruitgang bij Ouderen; Jorm & Jacomb, 1989.5. OLD: Observatielijst voor vroege symptomen van Dementie; Hopman-Rock, Tak & Staats, 2001.6. DOS: Delier Observatieschaal; Schuurmans, 2000. DOS-versie 25 items op een 5 puntschaal.7. Neecham: Neecham Confusion Scale; Neelon, 1996.8. Delier-O-meter: Delier-O-meter; De Jonghe ea, 20059. WCN: Werkgroep CVA Nederland Observatielijst cognitie, emotie & gedrag; WCN, 1998. Subschaal: Cognitie.10. NOSGER: Nurses’ Observation Scale for Geriatric Patients; Spiegel 1991. De 3 cognitieve subschalen: Memory, IADL and Self Care .11. BPS: Beoordelingsschaal voor Psychische en Sociale Problemen; van Loveren, van der Bom & Bronts, 1988. De subschaal Cognitie.12. GOS-G: Gedragsobservatieschaal Geriatrie; Gorissen, 1994. De subschalen Cognitie, GedesoriĆ«nteerd gedrag en ADL.13. GIP en GIP-28: Gedragsobservatieschaal Intramurale Psychogeriatrie, respectievelijk Verstraten, 1988 en De Jongh ea 1997. De subschalen bewustzijnsstoornissen, incoherent gedrag, geheugenstoornissen, gedesoriĆ«nteerd en rusteloos gedrag.2 Doelgroep: patiĆ«nten met een trauma = T; met een mogelijk delier = D; patiĆ«nten met psychogeriatrische problemen = P, mensen in verzorgingshuis = V.3 Doel van de schaal: monitoren = M, screenen (afkappunten zijn bekend) = S.4 Setting: rev = revalidatiecentrum; zkh = ziekenhuis; zkh-p = psychiatrisch ziekenhuis; ha-pr = huisartsenpraktijk; vph = verpleeghuis; vzh = verzorgingshuis.5 Observator: ergo = gespecialiseerde ergotherapeut; vp = verpleegkundige, vz = verzorgende; fam = familieleden; ha = huisarts; md = multidisciplinair.6 Observatieperiode: handeling = gedurende uitvoeren van een handeling; consult = gedurende consult.
Het aantal items varieert per schaal, zie tabel 3. De meest gecomprimeerde schaal is de Cognitieve Problemen Schaal/CPS (4 items), de meest uitgebreide de Arnadottir-one/A-one (73 items).19,20 Deze laatste beslaat alle acht domeinen. Twee schalen beoordelen slechts twee domeinen, te weten de Nursesā Observation Scale or Geriatric Patients/Nosger (de domeinen psychomotoriek en geheugen) en de Bedford Alzheimer Nursing Scale-Severity Subscale/BANS-S (domeinen psychomotoriek en taal). 21 22 Het blijkt dat de domeinen geheugen/oriĆ«ntatie en psychomotoriek altijd in de gedragsobservatieschalen beoordeeld worden, uitgezonderd in de BANS-S. Minder vaak worden de overige domeinen geobserveerd, zoals aandacht en concentratie, waarneming, executieve functies en taal.
Tabel 3 Observatieschalen inventariseren domeinen van het cognitief functioneren.
Naam | aantal items | bewustzijn, alertheid | aandacht, concentratie | waarnemen | geheugen, oriƫntatie PPT | denken, begrijpen | executieve functies (inzicht en oordelen) | psychomotoriek, ADL, IADL | taal | totaal |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
A-one | 73 | X | X | X | X | X | X | X | X | 8 |
BANS-S | 7 2) | X | X | 2 | ||||||
CPS | 4 | X | X | X | X | 4 | ||||
Delier-O-meter | 12 | X | X | X | X | X | X | X | 7 | |
DOS | 13 | X | X | X | X | X | X | 6 | ||
IQCODE-N | 16 | X | X | X | X | 4 | ||||
Neecham | 12 2) | X | X | X | X | 4 | ||||
OLD | 12 2) | X | X | X | X | 4 | ||||
Subschaal BPS | 11/36 | X | X | X | X | X | 5 | |||
subschalen GIP | 29/82 | X | X | X | X | 4 | ||||
subschalen GOS-G | 12/34 | X | X | X | X | 4 | ||||
subschalen Nosger | 15/30 | X | X | 2 | ||||||
Subschaal WCN | 25/30 | X | X | X | X | 4 | ||||
totaal | 8 | 4 | 4 | 12 | 8 | 5 | 12 | 5 | ||
A-one | 73 | X | X | X | X | X | X | X | X | 8 |
BANS-S | 7 2) | X | X | 2 |
1 OriĆ«ntatie PPT: oriĆ«ntatie in plaats, persoon en tijd.2 5 van de 7 items van de BANS-S, 11 van de 12 van de OLD en 6 van de 9 van de Neecham betreffen cognitieve functies zoals in deze studie gedefinieerd. De schalen zijn echter in hun geheel geĆÆncludeerd omdat er geen aparte resultaten beschikbaar zijn over de cognitieve items.
Kwaliteit studies
Per observatieschaal zijn Ć©Ć©n of meerdere valideringsstudies verschenen, in totaal 36, zie tabel 4. De kwaliteit van de onderzoeksdesigns is in zeven studies van een A2-niveau, hetgeen wil zeggen dat van tevoren afkappunten vastgesteld zijn en dat de observatielijst en de referentietest onafhankelijk van elkaar beoordeeld zijn. De meeste studies hebben echter een onderzoeksdesign van een B-niveau (n=17), dat wil zeggen dat de observatieschaal onder niet-strikte voorwaarden naast een referentietest is gelegd. In de resterende studies (n=12) zijn de resultaten niet met een referentietest vergeleken (C-niveau).
Tabel 4 Psychometrische aspecten van gedragsobservatieschalen gericht op cognitief functioneren.a)
Naam | Bron | Setting | Steekproef | Bewijs kracht studie |
Niveau van conclusie | Interne consistentie | Test- hertest-betrouw baarheid |
Tussen beoordelaars-betrouwbaarheid |
Responsiviteit | Inhouds validiteit |
Validiteit tov
MMSE |
Validiteit tov andere cognitieve testen | Validiteit tov deelas pecten |
Predictive validiteit | Discriminerend vermogen |
A-one | Arnadottir, 1990 20Steultjes, 1998 24Gardar sdottir ea, 2002 23 |
zkh
zkh zkh |
n=10ā89
n=60 3) n=42 |
C
B C |
3 | Ā±
Ā± |
+ | +
+ |
Ā± | + | Ā± | +
+ |
+
Ā± – |
||
BANS-S | Volicer ea, 1994 22Bellelli ea, 1997 25 |
vph
vph |
n=74
n=99 |
B
B |
2 | Ā± | + | –
Ā± |
Ā± | +
+ |
+ | ||||
CPS | Morris ea, 1994 27Hartmaier ea, 1995 28Gruber- Baldini, 2000 54Gerritsen ea, 2004 19 |
BL: vph
BL: vph BL: vph vph |
n=142 en 8.835
n=200 n=1939 n = 227 en 199? |
B
A2 B B |
2 | Ā±
+ |
+ | + | + | Ā±
+ Ā± Ā± |
Ā±
Ā± |
+ | + | + | |
Delier-O-meter | De Jonghe ea, 2005 29 |
vph | n=92 | B | 3 | + | Ā± | + | + | + | + | + | Ā± | + | |
DOS | Schuurmans, 2001 30
van Gemert, 2003 31 |
zkh
zkh |
n=6-92
n=98 |
B
A2 |
2 | + | – | + | Ā± | – | Ā± | Ā± | + | ||
IQCODE-N | Jorm, 1994 32De Jonghe ea, 1997b 34Jorm, 2004 33 |
BL: vzh
poli BL: vph |
n=1045
n=166 review: n=4 |
A2
B A2 |
1 | + | Ā± | Ā± | +
+ |
Ā±
Ā± |
|||||
Neecham | Neelon ea, 1996 36Csokasy, 1999 38Cacchione, 2002 37Johansson ea, 2002 39van Gemert, 2003 31 Milissen, |
BL: zkh
BL: zkh BL: vph BL: zkh zkh zkh |
n=168 en 258
n=19 n=74 n= 73 n=98 n=54 |
B
B A2 C A2 B |
1 | +
+ + + |
+
+ |
+
+ + + |
+
Ā± Ā± |
+
Ā± Ā± Ā± |
+ | Ā±
+ Ā± |
+ | ||
OLD | Hopman-Rock ea 2001 40 | ha-pr | n = 60 | B | 3 | + | + | – | Ā± | + | |||||
subschaal BPS* | van Loveren ea, 1988 41 | vzh | n=60-300 | C | 3 | + | Ā± | + | + | ||||||
subschalen GIP* | Verstraten, 1988 42
De Jonghe ea, 1994 43 De Jonghe ea, 1995 6 De Jonghe, 1996 44 |
vph, dbpzpzpz, vph |
n=567
n=195 n=212 n=2845 |
C
B B C |
3 | Ā±
+ |
Ā±
Ā± |
+
+ |
Ā± | ||||||
subschalen GIP-28* | De Jonghe ea, 1997 53 | vp, pz, db |
n=2082 | C | + | Ā± | |||||||||
subschalen GOS-G* | Gorissen, 1986 47
Gorissen, 1994 46 Habraken ea, 1995 45 |
vph
vph vzh |
n=31
2)n=205 n=71 |
C
C B |
3 | Ā±
Ā± |
+
+ |
+ | + | Ā± | +
+ + |
+
+ |
|||
subschalen Nosger * | Spiegel, 1991 21
Tremmel, 1993 49 Wahle, 1996 48 |
BL: vph
BL: thuis BL: vph |
n=32-370
n=60 n=125 |
B
A2 C |
2 | +
+ |
Ā±
Ā± |
+ | + | +
+ |
+
+ |
+
+ + |
|||
subschaal WCN * | Beenackers, 1999 51
Altmann, 2000 52 |
zkh
rev.c. |
n=9
n=7 |
C
C |
3 | Ā±
– |
– |
a. Zie voor gehanteerde normeringen psychometrische kwaliteit: tabel 1.b. BL= in het buitenland; vph=verpleeghuis, vzh=verzorgingshuis, zkh=ziekenhuis, poli=polikliniek, ha-pr=huisartsenpraktijk, rev.c=revalidatiecentrum.* Studies en data zijn gepresenteerd van de betreffende subschalen.
De conclusies van de valideringsstudies bereiken van twee observatieschalen het hoogste niveau, namelijk niveau 1 voor de Neecham Confusion Scale en de Informant Vragenlijst over Cognitieve Achteruitgang bij ouderen/IQCODE-N. Dit betekent dat aan de resultaten van deze studies grote waarde gehecht kan worden. Voor Ć©Ć©nderde van de schalen laten de gebruikte designs een niveau-2 conclusie toe, hetgeen wil zeggen dat de optelsom van onderzoeksdesigns redelijk is, maar dat aanvullend onderzoek naar de kwaliteit nodig blijft (BANS-S, Nosger, CPS, Delier Observatieschaal/DOS). Voor de resterende schalen staan de resultaten op basis van de gebruikte designs ter discussie (conclusieniveau 3).
Betrouwbaarheid
De interne consistentie is bij elf van de dertien schalen getest. Bij zes schalen blijkt deze goed te zijn (ICODE-N, OLD, DOS, Neecham, Delier-O-Meter, en de subschaal van de BPS).
Opvallend is dat van vier observatieschalen de mate van overeenkomst tussen twee of meer beoordelaars onbekend is (tussenbeoordelaarsbetrouwbaarheid). Bij de Neecham en de A-one is die overeenkomst in twee studies als goed beoordeeld, bij de CPS en de subschalen van de GOS-G in Ć©Ć©n studie. Bij vier schalen is de overeenkomst tussen beoordelaars matig (Nosger, Delier-O-meter, GIP en de subschaal Werkgroep CVA Nederland/WCN), bij de DOS is deze onvoldoende.
De schalen zijn eveneens niet uitgebreid getest op test-hertestbetrouwbaarheid. Van vier schalen blijkt deze wel goed te zijn, namelijk van de A-one, CPS en de subschalen van de Nosger en Gedragsobservatieschaal Geriatrie/GOS-G.
De gevoeligheid voor veranderingen zou bekend moeten zijn van die schalen die het beloop van het cognitief functioneren meten. Het blijkt dat de BANS-S, Nosger en Delier-O-meter hier inderdaad gevoelig voor zijn, de A-one en de BPS slechts matig. Van andere schalen is het onbekend.
Validiteit
Verschillende onderzoekers hebben de relatie onderzocht tussen hun observatieschaal en de Mini Mental State Examination/MMSE. Alleen de 3 subschalen van de Nosger vertonen in beide studies een goed verband met de MMSE. De Neecham en de Delier-O-meter correleren slechts in Ć©Ć©n studie goed. De overige schalen hebben een matige associatie met de MMSE; de Observatielijst voor vroege symptomen van Dementie/OLD heeft een lage correlatie met de MMSE. De samenhang met cognitieve testen is in beperkte zin onderzocht. De Delier-O-meter en de Neecham vertonen een goede samenhang met respectievelijk DRS-98 en DSM-III-R criteria voor delier. De overige geĆÆncludeerde observatieschalen hebben een matige samenhang met schalen zoals de CST, ADAS-cog, BANS-S of IQCODE-N en de DSM-III criteria voor dementie. De schalen OLD en DOS tenslotte, vertonen weinig samenhang met de IQCODE-N.
In een aantal studies is de samenhang bepaald van bepaalde cognitieve domeinen met daarvoor specifieke schalen, bijvoorbeeld de samenhang van items die het domein psychomotoriek beoordelen en de Katz-schaal. Deze samenhang blijkt bijna altijd positief te zijn.
De CPS is de enige schaal met een goede predictieve validiteit voor cognitieve stoornissen. De Neecham heeft een goede tot matige voorspellende waarde voor een delier. De IQCODE-N, DOS en Delier-O-meter hebben een matige voorspellende waarde en de WCN tenslotte, heeft onvoldoende voorspellende waarde voor cognitieve stoornissen.
Een goed discriminerend vermogen is tenslotte bij diverse schalen vastgesteld door groepen patiƫnten met cognitieve stoornissen te onderscheiden van groepen gezonde mensen (A-one, Nosger), depressieve patiƫnten (OLD en Neecham), patiƫnten met neuropsychologische ziekten (BANS-S) en niet-delirante patiƫnten (DOS en Delier-O-meter).
Discussie
Het doel van deze studie was een overzicht te bieden van (vertaalde) Nederlandstalige (sub)schalen die het cognitief functioneren van een oudere patiĆ«nt beoordelen. De aanleiding was het gegeven dat er op verpleegafdelingen Klinische Geriatrie behoefte is aan een gestandaardiseerde observatieschaal voor verpleegkundigen. Onze literatuurstudie heeft een dertiental schalen opgeleverd. Inhoudelijk vertonen de getraceerde schalen een grote variatie in het aantal domeinen dat geĆÆnventariseerd wordt, van twee tot acht domeinen. Het geheugen en de psychomotoriek worden bijna altijd geobserveerd, het bewustzijn en denken/begrijpen in mindere mate en de domeinen aandacht en concentratie, waarnemen, executieve functies en taal worden beduidend minder geĆÆnventariseerd. De getraceerde schalen zijn specifiek ontwikkeld voor speciale groepen patiĆ«nten, namelijk voor mensen met een delier, dementie of een trauma. De schalen zijn ontwikkeld voor diverse observatoren, namelijk verpleegkundigen, verzorgenden, familieleden, huisartsen en ergotherapeuten.
De A-one benadert het cognitief functioneren het meest uitgebreid, alle acht domeinen zijn hierin terug te vinden. Voor een verpleegafdeling Klinische Geriatrie is dit interessant omdat van patiƫnten vaak bekend is dƔt er enige cognitieve problemen zijn, maar onduidelijk in welke mate en hoe zich dit tijdens het dagelijks functioneren uit. De A-one is ontwikkeld voor ergotherapeuten en vereist een extra training waardoor het inzetten van deze lijst in de verpleegkundige klinische praktijk niet zonder meer mogelijk is. Toch wordt de A-one in Nederland veel gebruikt, met name voor traumapatiƫnten. De A-one scoort redelijk tot goed op validiteitstesten, hoewel deze voornamelijk uitgevoerd zijn door de onderzoeksgroep die de schaal ontwikkeld heeft. Het is interessant om te onderzoeken of de A-one geschikt kan worden gemaakt voor toepassing door verpleegkundigen op een afdeling Geriatrie.
Het cognitief functioneren wordt redelijk uitgebreid geĆÆnventariseerd in de DOS en de Delier-O-meter, ze beslaan zes tot zeven domeinen. Deze schalen zijn specifiek voor screening van een risico op (en het beloopt van) een delier ontwikkeld. Voor een verpleegafdeling Klinische Geriatrie zijn deze schalen voor de herkenning van delier dan ook relevant. Het onderscheid tussen dementie en delier is op groepsniveau goed aan te geven, maar behoeft voor de klinische setting nog specificering. Beide schalen komen redelijk tot goed uit de valideringstesten maar behoeven nog aanvullende studies.
Bij de overige getraceerde observatieschalen wordt het cognitief functioneren gedeeltelijk in kaart gebracht. Deze schalen zijn waardevol voor een andere setting dan de afdeling Geriatrie. Voor afdelingen in het ziekenhuis is de Nosger wellicht interessant. Door middel van het screenen van twee domeinen wordt een indruk verkregen van het cognitief functioneren. Deze schaal is destijds ontwikkeld voor psychiatrische patiĆ«nten en scoort op valideringsstudies zonder meer goed. De IQCODE-N is eveneens interessant voor toepassing op andere afdelingen omdat niet de zorgverlener maar de mantelzorger de observator is. De mantelzorger wordt dus geĆÆnterviewd. Hierdoor zou de IQCODE-N ook toepasbaar zijn op bijvoorbeeld elke willekeurige polikliniek. De IQCODE-N richt zich op herkenning van dementie, is uitgebreid getest en blijkt redelijk tot goed valide te zijn. De WCN is een vrij frequent toegepaste schaal in de revalidatie maar het blijkt dat er nauwelijks onderzoek gedaan is naar de validiteit. De enkele studie die gedaan is, toont aan dat de WCN weinig valide en betrouwbaar is. De CPS en de BANS-S zijn compacte schalen die zich richten zich op de ernst van een dementie; de BANS-S is zelfs speciaal ontwikkeld voor het kunnen volgen van het beloop bij een ernstige vorm van dementie. Beide schalen zijn al redelijk getest en valide. Ook de BPS en de GOS-G zijn ontwikkeld om het beloop van dementie te monitoren en dekken vier domeinen van het cognitief functioneren. Beide instrumenten zijn ontwikkeld in de jaren tachtig en niet uitgebreid gevalideerd, hoewel de eerste resultaten van de GOS-G positief zijn.
Extra interessant voor onze studie was de vraag hoe betrouwbaar de schalen in het beoordelen van het cognitief functioneren door verschillende observatoren zijn. Verpleegkundigen werken in een teamverband en daarom is overeenkomst in het beoordelen van groot belang. Opvallend genoeg zijn niet alle schalen getest op tussenbeoordelaarsbetrouwbaarheid. Vier schalen scoorden echter goed en deze tonen daarmee aan dat het dus ook bij observatieschalen mogelijk is om goede overeenstemming te bereiken.
Besluit
Een kant en klare observatieschaal die het cognitief functioneren van patiƫnten met dementie in al zijn facetten inventariseert, dus in alle acht domeinen, is voor verpleegkundigen niet voorhanden. Althans, niet als een Nederlandstalige schaal. In deze studie hebben we ons tenslotte beperkt tot het Nederlands taalgebied. Als aanvulling op onze studie is het zinvol om verder te zoeken naar buitenlandse observatieschalen die bijvoorbeeld minstens vijf domeinen van het cognitief functioneren inventariseren. Tot slot, voor verpleegkundigen in de klinische setting is het uitermate zinvol om de theoretische kennis over het cognitief functioneren te vergroten. Vanuit de neuropsychologie kunnen domeinen en hun onderlinge samenhang toegelicht worden. Hoewel de verpleegkundige observaties nog niet geregistreerd kunnen worden met behulp van gestandaardiseerde schalen, kunnen ze voorlopig wel op een gestructureerde wijze beschreven worden door de indeling van de acht domeinen aan te houden. Voorlopig moet dit nog in vrije tekst geschieden. Dit is in vergelijking met de werkwijze van nu, waarin ongestructureerd geobserveerd en gerapporteerd wordt, een eerste verbetering.