Inleiding
Zelfrapportage van pijn vormt de gouden standaard bij pijnmetingen, en is daardoor sterk afhankelijk van het vermogen om verbaal over de pijn te kunnen communiceren.1 Hierdoor is het kunnen vaststellen en interpreteren van pijn bij mensen met cognitieve stoornissen een enorme uitdaging. De laatste decennia is, mede door Nederlandse onderzoekers, onze kennis omtrent pijnverwerking, pijnbeleving en pijnherkenning in deze groep gegroeid. Desondanks blijven er nog een aantal zeer belangrijke vragen onbeantwoord, vragen waarop de antwoorden juist zo nodig zijn om de pijnbehandeling te optimaliseren.
In dit artikel starten we met een korte introductie over de prevalentie en oorzaken van pijn bij mensen met een cognitieve stoornis. Daarna geven we een kort overzicht van de huidige kennis over pijn bij mensen met een cognitieve stoornis en gaan we uitgebreid in op knelpunten die optimale zorg beperken en in onze ogen de hoogste prioriteit moeten krijgen. Hierbij houden we de volgende indeling in vier domeinen aan, te weten: 1) Biologie/neuropathologie, 2) Beoordeling/assessment, 3) Behandeling/management en 4) Contextuele factoren, zoals organisatie en opleiding, en ook ethische aspecten.
Hoe vaak komt pijn voor bij mensen met cognitieve stoornissen?
Wij weten niet exact hoe neuropathologische veranderingen de pijnbeleving beïnvloeden, maar we zien hier in klinische studies duidelijke aanwijzingen voor. Zo worden er sterk variërende pijnprevalentiecijfers bij klinische studies naar mensen met neurologische aandoeningen gevonden. Dit kan samenhangen met de manier waarop de data verzameld worden, zoals via zelfrapportage, observaties, of beide. Daarnaast hangt de prevalentie ook af van de leeftijd en aanwezigheid van comorbiditeit en multimorbiditeit bij de doelgroep. In een Nederlandse systematische review werden gemiddelde pijnprevalenties gevonden van 46% bij Alzheimer dementie, 56% bij vasculaire dementie en 54% bij de mengvorm van de ziekte van Alzheimer met vasculaire dementie.2 Uit twee grootschalige onderzoeken is verder gebleken dat de prevalentie bij mensen met een verstandelijke beperking volgens verzorgers (familieleden en voornamelijk personeel van zorginstellingen) ongeveer 1 op de 6 is.3 4
Welke oorzaken en typen van pijn zijn er in deze groepen?
Pijn bij ouderen met een cognitieve stoornis
Veel ouderen hebben pijn die voortvloeit uit het bewegingsapparaat, door artrose. Ook pijn die secundair is aan andere ziektes komt veelvuldig voor, zoals bij obstipatie, decubitus wonden, en behandelprocedures zoals wondbehandeling en katheterisatie. Een ander voorbeeld hiervan is pijn in de borstkas bij ernstige COPD.5 De meeste soorten of oorzaken van pijn komen bij ouderen, en dus ook bij mensen met dementie, vaker voor dan bij jongere mensen. De meeste pijnsyndromen bij ouderen zijn van origine nociceptief van aard. Neuropathische pijn komt echter ook veel voor, zoals postherpetische neuralgie, fantoompijn en centrale pijn na een cerebro vasculair accident (CVA) of bij vasculaire dementie.
Pijn bij mensen met een verstandelijke beperking
Mensen met verstandelijke beperking hebben vaak een verhoogd risico op pijn gerelateerd aan onder andere beweging (zoals bij cerebrale parese6, zelfverwonding7 en psychofarmaca (bijwerkingen zoals obstipatie8). Er is een groeiende interesse naar oncologische pijn bij mensen met een verstandelijke beperking9 10: de combinatie van toenemende leeftijd, lagere deelname aan bevolkingsonderzoek, onvoldoende fysieke activiteit en genetische syndromen verhoogt het risico op kanker in deze doelgroep, maar moeizame herkenning van symptomen zoals pijn resulteert in latere diagnoses van kanker.
Orofaciale pijn bij deze groepen
Een bijzondere plaats neemt de orofaciale pijn in. Orofaciale pijn is geassocieerd met de harde en zachte weefsels van de mond en het gezicht, en kan zowel nociceptief als neuropathisch van aard zijn.11 Orofaciale pijn komt veelvuldig voor in de algemene populatie: zowel in de algemene bevolking als bij ouderen bedraagt de prevalentie ongeveer 20%.12 13 Ook bij ouderen met dementie is een dergelijk percentage gevonden.14 15 In Nederland heeft 1 op de 4 mensen met dementie orofaciale pijn.14 Bij jongvolwassenen met verstandelijke beperking werd pijn tijdens kaakbewegingen gerapporteerd door 32%16 en werd er geen afwijkende pijndrempel gevonden tijdens meting van kauwspieren bij kinderen17. In de meeste onderzoeken is de prevalentie van dentale pijn hoger in kinderen met verstandelijke beperking dan in kinderen zonder verstandelijke beperking.18 19
1. Biologie van pijn bij neurocognitieve stoornissen
Bij de verwerking van nociceptieve prikkels is een complex netwerk van hersengebieden betrokken. Zo zijn o.a. de laterale thalamus en primaire en secundaire somatosensorische cortex betrokken bij het verwerken van sensorisch-discriminatieve aspecten, terwijl verschillende gebieden, waaronder de mediale thalamus en meer frontale hersengebieden (o.a. de prefrontale cortex en anterieure cingulate cortex) betrokken zijn bij het verwerken van de affectief-motivationele en cognitief-evaluatieve aspecten (zie Figuur 1).20 21 Dit netwerk aan hersengebieden laat forse veranderingen zien bij verschillende aandoeningen waarbij cognitieve problematiek speelt,22 23 24 25 wat een direct effect heeft op hoe pijn ervaren en/of gerapporteerd wordt. Verschillende studies bij patiënten met cognitieve stoornissen hebben aangetoond dat deze patiënten minder pijn rapporteren, en dat de pijnrapportage bovendien afneemt naarmate de cognitieve problemen toenemen. Deze bevindingen zijn bijvoorbeeld gerapporteerd in studies bij patiënten met dementie als gevolg van de ziekte van Alzheimer26 27 28 en bij patiënten met de ziekte van Huntington29. Ook experimenteel werk heeft laten zien dat de pijntolerantie toenam bij deze groepen patiënten,30 31 32 en meer recentelijk dat zowel de pijndrempel als pijntolerantie toenam bij patiënten met een frontotemporale dementie33. Alhoewel dit mogelijk duidt op een verminderde verwerking van pijn of een afname in de rapportage van pijn bij cognitieve stoornissen, spreken verschillende bevindingen dit ook tegen. Zo hebben studies een hogere pijnreactie gerapporteerd gemeten door middel van observatie van gezichtsuitdrukkingen34 35 36 37 38, een versterkte respons in de hersenen gemeten met fMRI39 40, en zelfs experimentele pijntolerantie studies laten zien dat er mogelijk een toegenomen pijnbeleving is bij bijvoorbeeld patiënten met de ziekte van Alzheimer41 42. Tevens speelt de onderliggende neuropathologie een belangrijke rol in de richting (positief of negatief) van het effect op pijnrapportage, wat bijvoorbeeld blijkt uit de toename in pijnrapportage in patiënten met een vasculaire dementie43 44, mogelijk gerelateerd aan de vele witte stofafwijkingen bij deze patiënten45 46. Een toegenomen pijngevoeligheid wordt ook gerapporteerd bij patiënten met de ziekte van Parkinson47 en met multiple sclerose48.
Deze studies laten heterogeniteit zien in de bevindingen in klinische en experimentele pijnstudies, zowel tussen als binnen de verschillende ziektebeelden die gepaard gaan met cognitieve stoornissen. Eenzelfde heterogeniteit wordt gevonden in studies die meer in detail kijken naar de relatie tussen klinische pijnrapportage en diverse cognitieve functies. Hierbij wordt een afname in diverse cognitieve functies, waaronder geheugenfuncties, gerelateerd aan een afname in klinische pijnrapportage46 49, maar wordt een afname in executieve controlefuncties gerelateerd aan zowel een afname50 als een toename in pijnrapportage46 51, alsmede aan een toegenomen mate van interferentie door de pijn52. Tevens vinden sommige studies helemaal geen relatie tussen het cognitieve functioneren en pijnrapportage.53 Deels kan dit mogelijk verklaard worden doordat er bij verschillende ziektebeelden, verschillende onderdelen van het pijnverwerkingssysteem aangedaan – en daaraan gerelateerd verschillende cognitieve functies al dan niet verstoord zijn. Er zijn tot op heden echter nog maar weinig studies die expliciet de onderliggende hersenschade of -dysfunctie hebben gerelateerd aan een mogelijke verandering in pijnervaring en -rapportage. Tevens is nog onduidelijk hoe en waarom bepaalde neuropathologie al dan niet effect op de mate van pijnrapportage heeft. Een mooi voorbeeld hiervan is de hierboven genoemde associatie van een verhoogde pijnrapportage bij meer witte stof afwijkingen. Als witte stof afwijkingen een logische verklaring vormen voor de toename in pijnrapportage bij mensen met vasculaire schade, waarom vinden we deze toename dan niet structureel bij andere beelden waar witte stof schade vaak voorkomt, waaronder mensen met de ziekte van Alzheimer of een mengbeeld waarbij sprake is van de ziekte van Alzheimer en vasculaire dementie?36 54
Dit demonstreert een groot hiaat in de literatuur: er zijn nog te weinig studies naar de mogelijke veranderingen in de rapportage en ervaring van pijn bij verschillende ziektebeelden, en welke neurocognitieve veranderingen hieraan ten grondslag liggen. De studies die er zijn, richten zich vooral op patiënten met de ziekte van Alzheimer27 28 34 35 55 56, de ziekte van Parkinson57 58, of maken geen onderscheid in onderliggende neuropathologie 36 37 38 46 49. Tot nu toe keek slechts één studie naar experimentele pijngevoeligheid bij frontotemporale dementie33, twee naar experimentele pijngevoeligheid bij progressieve supranucleaire paralyse59 60 en zijn zeer recent twee studies verschenen die dit bij vasculaire dementie onderzocht hebben61 62. Bij andere vormen zoals Lewy body dementie, is tot op heden geen enkele experimentele pijnstudie gedaan.63 Ook zijn er slechts enkele studies die gekeken hebben naar de mate van pijn gemeten door klinische pijnrapportage bij deze groepen.44 50 64 65 66
Door het gebrek aan kennis blijft het momenteel onduidelijk hoe de resultaten te interpreteren, en in het bijzonder blijft onduidelijk in hoeverre een verminderde pijnrapportage daadwerkelijk weerspiegelt dat men minder pijn ervaart. Bij een aantal ziektebeelden is inderdaad gevonden dat de bottom-up verwerking van nociceptieve prikkels mogelijk is veranderd.67 Bij verstandelijke beperking zijn er voor sommige genetische syndromen aanwijzingen voor afwijkende pijnbeleving vanuit het centrale zenuwstelsel, zoals de insula of hypothalamus bij Prader-Willi68, en het perifere zenuwstelsel, zoals trager herstel van zenuwschade bij Fragiele-X muismodellen69. Tegelijkertijd is gevonden dat niet direct een verminderde pijngevoeligheid, maar vooral een vertraagde verwerking van nociceptieve prikkels een rol speelt bij verschillende ziektebeelden.70 71 72 73 Mogelijk heeft deze vertraagde verwerking ook een rol gespeeld in eerdere experimentele studies waarbij een verhoogde drempel en tolerantie voor pijn werden gevonden. Daarnaast weten we dat top-down modulatie van pijn afneemt bij het ouder worden,74 maar het is nog onduidelijk in welke mate hiervan sprak is bij verschillende ziektebeelden. We weten alleen dat er bij patiënten met de ziekte van Huntington73 en bij patiënten met de ziekte van Parkinson75 geen bewijs gevonden is voor een verminderde pijnmodulatie ten opzichte van gematchte, gezonde personen.
Tevens vormt het diagnosticeren van een neurocognitieve stoornis zelf een uitdaging binnen de populatie ouderen of bij een ontwikkelingsstoornis. Een eenduidige oorzaak van een neurocognitieve stoornis is lang niet altijd vast te stellen, of er is bijvoorbeeld sprake van een mengbeeld (zoals een combinatie van Alzheimer en vasculaire dementie). Daarnaast is er sprake van late diagnostiek bij de populatie ouderen, bijvoorbeeld doordat de klachten als passend bij de leeftijd worden beschouwd of door het ontbreken van kennis en/of middelen bij bijvoorbeeld de huisarts.
Dit tezamen laat zien dat een gedetailleerde analyse, waarbij de complexiteit van de verwerking van nociceptieve prikkels en de totstandkoming van pijnervaring bij verschillende ziektebeelden in kaart gebracht wordt, hard nodig is om inzicht te krijgen in het effect van neurocognitieve stoornissen op de pijnervaring en -rapportage. Gezien de problemen omtrent het stellen van een diagnose, is een aantrekkelijke optie om primair te kijken naar de precieze aangedane cognitieve functies alsmede de onderliggende hersenstructuren, niet de diagnose an sich. Echter is er nog veel meer onderzoek nodig voordat we een directe vertaalslag tussen cognitieve functies en hersenstructuur- en functie enerzijds en de pijnervaring en -rapportage anderzijds kunnen maken.
Figuur 1: De betrokken hersengebieden en pijncircuits
Bron: Xiong HY, Zheng JJ, Wang XQ. Non-invasive Brain Stimulation for Chronic Pain: State of the Art and Future Directions. Front Mol Neurosci. 2022 May 26;15:888716. doi: 10.3389/fnmol.2022.888716.
2. Beoordeling van pijn bij cognitieve stoornissen
Bij pijn is het altijd belangrijk om een uitgebreid assessment te doen, waarbij ook de context, en de gevolgen van pijn worden meegenomen. Wij zullen ons echter nu richten op de herkenning en beoordeling van de pijn zelf.
Zelfrapportage instrumenten
Bij cognitieve beperkingen wordt de mogelijkheid om een klassiek zelfrapportage pijnmeetinstrument (zoals de Visueel Analoge Schaal (VAS), Numeric Rating Scale (NRS), Verbal Rating Scale (VRS) of een gezichtenschaal) goed in te vullen soms ernstig beperkt. Uit onderzoek blijkt wel dat een groot aantal patiënten een bepaalde vorm van zelfrapportage kan uitvoeren.76 77 Daarentegen zijn er ook patiënten voor wie deze instrumenten te abstract zijn omdat deze veel cognitieve evaluatie vragen. Bij minder ernstige cognitieve beperking is het echter goed om te evalueren welke testen nog wel begrepen worden, en vaak blijkt een van deze instrumenten nog wel gebruikt te kunnen worden na een goede analyse van het begrip van de patiënt. Gestandaardiseerde begripstoetsen78 en meer intuïtieve schaalvormen zoals pyramides79 zijn pogingen om alternatieven te bieden.
Pijnobservatie instrumenten
Herkenning en meten van pijn op basis van andere methoden dan zelfrapportage is belangrijk voor mensen die het vermogen kwijt zijn geraakt om daar zelf verbaal over te communiceren. Naast verbale uitingen, kan pijn ook als vocalisatie, zoals schreeuwen, worden geuit.80 Ook verschillende lichaamsbewegingen, zoals mank lopen, kunnen specifiek voorkomen bij pijn.81 Tenslotte zijn gezichtsuitdrukkingen bijzonder valide als uiting van pijn, ook bij mensen met cognitieve stoornissen zoals dementie.82 Op basis van deze uitingsvormen zijn er verschillende pijnobservatie meetinstrumenten ontwikkeld,83 die merendeels gebaseerd zijn op de vocalisaties, lichaamsbewegingen en gezichtsuitdrukkingen. Dit zijn ook de elementen die bij herkenning van pijn bij mensen met een verstandelijke beperking van belang zijn.84 Het grote aantal ontwikkelde meetschalen staat echter niet in verhouding tot de meestal beperkte wetenschappelijke robuustheid, beperkte en gebrekkige doorontwikkeling en teleurstellende implementatie in de praktijk. Betrouwbaarheid, validiteit, gebruiksvriendelijkheid en gevoeligheid voor verandering is voor de meeste instrumenten beperkt onderzocht, ook omdat dit onderzoek nogal wat uitdagingen kent. Voor de Nederlandse situatie waren tot voor kort vooral de Pain Assessment in Advanced Dementia (PAINAD) scale, Pain Assessment Checklist for Seniors with Limited Ability to Communicate – Dutch (PACSLAC-D) en Rotterdam Elderly Pain observation Scale (REPOS) de best beschikbare en meest gebruikte schalen.1 Recentelijk is de REPOS gevalideerd voor volwassenen met verstandelijke beperking.85 Validatie onderzoekt loopt in Groningen naar een REPOS versie voor (zeer) ernstige meervoudige verstandelijke beperking.
In het kader van een Europese studie, Pain Assessment in Patients with Impaired Cognition, is in 2011 een proces begonnen om met als basis de reeds ontwikkelde en onderzochte meetschalen, één zogenaamde samengestelde ‘Meta-tool’ te maken met de beste items uit de meest onderzochte bestaande schalen. De onderzoeksgroep bestond uit collega’s uit 16 Europese landen en Israël, vele verschillende soorten disciplines, werkzaam in het laboratorium en de kliniek. Dit heeft na verschillende onderzoeken, kwalitatief en kwantitatief, experimenteel en klinisch, in verschillende patiëntengroepen, geleid tot een schaal die bestaat uit de vijf beste items uit elk van de drie domeinen: vocalisaties, lichaamsbewegingen en gezichtsuitdrukkingen. Deze schaal, de Pain Assessment in Impaired Cognition-15 items (PAIC15)86, is op dit moment in acht talen beschikbaar.87
Naast dat er verschillende studies zijn uitgevoerd naar betrouwbaarheid en validiteit van de PAIC15, zijn er ook materialen ontwikkeld om de implementatie te vergemakkelijken. Zo is er een website met informatie, wetenschappelijke publicaties, een gratis beschikbare E-learning (zie ook 87), en een website met een toolbox om implementatie te vergemakkelijken, zie https://huisartsgeneeskunde-umcg.nl/toolbox-pijn. Recent is er ook een gevalideerde drempelwaarde voor PAIC15 bepaald, waarbij een score van 3 of hoger duidt op de aanwezigheid van pijn.77
Tijdens deze ontwikkeling is ook gekeken naar de bruikbaarheid bij specifieke pijnaandoeningen, zoals orofaciale pijn. Daarom is de Orofacial Pain Scale for Non-Verbal Individuals (OPS-NVI) ontwikkeld, die deels is afgeleid van de PAIC15.88 De psychometrische eigenschappen van dit instrument zijn veelbelovend88 89 en momenteel wordt er gestudeerd op de mogelijkheden voor implementatie van de OPS-NVI in de ouderenzorg. Er is behoefte om dit instrument eveneens te gaan gebruiken in de gehandicaptenzorg.
Autonome reacties
Autonome reacties op pijn, zoals verhoging van de hartslag of bloeddruk, zijn tot nu toe over het algemeen van beperkt klinisch nut. Deze klassieke autonome reacties blijken in het lab bij mensen met dementie af te nemen en zijn ze niet sensitief voor de detectie van pijn bij mensen met verstandelijke beperking vergeleken met een controlegroep zonder verstandelijke beperking.90 Echter, vanwege de beperkte generaliseerbaarheid van experimenteel onderzoek naar uitsluitend acute pijn, is toegepast onderzoek met gevoeligere methoden in ontwikkeling om bij mensen met verstandelijke beperking en bij mensen met dementie, autonome pijnreacties te integreren in een smartphone applicatie.91 Ook het monitoren en interpreteren van stressreacties als maat voor pijn92 met technologische wearables biedt perspectief voor betere pijnherkenning.
Gedrag en motoriek
Opvallend is de relatie tussen gedragsproblemen en pijn bij mensen met een cognitieve stoornis. Interventiestudies laten zien dat pijninterventies agitatie verminderen.93 Pijninterventies, zoals pijnmedicatie, hebben effect op gedrag, maar ook hebben gedragsinterventies, zoals muziektherapie, effect op pijn.94 Dit alles wijst op een complexe en reciproke relatie, waar gedrag het gevolg kan zijn van pijn en vice versa, hetgeen een complexe nadere analyse behoeft.
Andere neurodegeneratieve ziektebeelden, zoals de ziekte van Huntington of de ziekte van Parkinson, gaan gepaard met motorische stoornissen, ook in het gelaat, wat pijnherkenning via gezichtsuitdrukkingen bemoeilijkt.95 Recent onderzoek liet overigens zien dat patiënten met Huntington (en ook mensen met verstandelijke beperking) sterke gezichtsuitdrukkingen laten zien na een experimentele pijnprikkel.96 De uitdaging is hier dus vooral om gezichtsuitdrukkingen ten gevolge van neurologische aandoeningen klinisch te onderscheiden van de gezichtsuitdrukkingen ten gevolge van pijn. Ook bij afasie na het doormaken van een beroerte, kan de herkenning van pijn lastig zijn97 aangezien gezichtsuitdrukkingen, verbale expressie, en lichaamsbewegingen, aangedaan en beperkt kunnen zijn. Lichamelijke pijnuitingen zoals een hand terugtrekken zijn echter niet altijd mogelijk bij een ernstige meervoudige beperking, waardoor aangepaste observatielijsten nodig zijn.96 98 Vanwege atypische pijnreacties (zoals lachen) en het gebruik van pijngeluiden ook bij andere emoties, bestaat er een risico van diagnostisch overschaduwen: (probleem)gedrag wordt geïnterpreteerd als onderdeel van verstandelijke beperking in plaats als pijnuiting.99 Complicerende factoren bij verstandelijke beperking zijn: 1) zelfverwondend gedrag, dat zowel oorzaak als gevolg kan zijn van pijn100 en 2) dementie, dat tot vijf keer vaker voorkomt bij een verstandelijke beperking, waardoor baseline metingen van pijngedrag nodig zijn om pijn als oorzaak van gedragsverandering te herkennen101.
Technologische innovaties/hulpmiddelen bij pijnobservaties en pijnherkenning
Naast de observatie, spelen technologische ontwikkelingen in ieder geval theoretisch een mogelijke rol bij de herkenning van pijn. Er wordt onderzoek gedaan naar automatische monitoring van gezichtsuitdrukkingen102 103, soms gecombineerd met biologische data zoals ECG, EEG of actigrafie104. Met behulp van algoritmes (artificiële intelligentie en machine learning) wordt in het laboratorium bij jonge mensen gepoogd te leren wanneer er sprake is van pijn.105 De stap naar het ‘oude’ gezicht met rimpels, de stap naar een bewegende patiënt, of naar een andere omgeving dan een laboratorium zoals een woonkamer, lukt technisch nog niet goed. Multidisciplinaire samenwerking is essentieel voor de doorontwikkeling van deze manier van pijn herkennen. Dat geldt ook voor initiatieven bij mensen met verstandelijke beperking, zoals: 1) autonome pijnreactie meting met ‘slimme sokken’106 en 2) de inzet van de kunstmatige intelligentie techniek text mining om elektronische cliëntendossiers te doorzoeken op indicatoren van oncologische pijn107.
Het is belangrijk om ook aandacht te besteden aan het zoeken naar de oorzaak van de pijn. Vanwege de communicatieve en cognitieve problemen is dit ook lastiger, en dat kan bijvoorbeeld leiden tot ongewenst late diagnostiek van aandoeningen die alleen behandelbaar zijn als ze tijdig worden gevonden.
Tot slot willen we aandacht vragen voor nog veel validiteitsvragen omtrent het meten van pijn die nog niet afdoende beantwoord zijn, zoals: wat is de gouden standaard, hoe is de gebruiksvriendelijkheid in de praktijk, wat zijn de verschillen in het observeren van chronische versus acute pijn, en wat is de praktijkwaarde van het gebruik van technologische hulpmiddelen?
3. Behandeling/management
Onderbehandeling?
Bevindingen over de mate en kwaliteit van pijnbehandeling bij mensen met een cognitieve stoornis verschillen.108 Auteurs van overzichtsartikelen zijn het er over het algemeen over eens dat pijn, en de oorzaak van pijn, bij deze doelgroep niet goed herkend worden en niet (adequaat) behandeld worden, zowel in de thuis-, verpleeghuis- als ziekenhuissetting.109 Dat geldt ook voor mensen met een afasie.97 Een overzichtsstudie laat zien dat bij dezelfde aandoening, mensen met een cognitieve beperking over het algemeen minder opioïden krijgen.110 Daartegenover staat dat in enkele Scandinavische landen het gebruik van opioïden bij mensen met dementie sterk is gestegen, waarbij met name in Denemarken sprake was van een zodanig hoog gebruik dat daar kamervragen over zijn gesteld.111 Het beschikbaar komen van gemakkelijk toedienbare pleisterapplicaties (buprenorfine en fentanyl) heeft er ook toe geleid dat scherpe indicatiestelling, monitoring en evaluatie in gevaar is gekomen.112
Ook in onderzoek bij mensen met een verstandelijke beperking en de ziekte van Huntington worden aanwijzingen voor onderbehandeling van pijn gerapporteerd.3 29 113 Gevolgtrekkingen in onderzoeken over cognitieve stoornissen worden echter soms uitsluitend gebaseerd op minder pijnmedicatie, terwijl terughoudendheid in voorschrijven gerelateerd kan zijn aan polyfarmacie zoals de interactie met psychofarmaca.114 Zonder beschouwing van niet-farmacologische pijninterventies blijven uitspraken over onderbehandeling onzeker. Wel is duidelijk dat er in deze doelgroepen meer onderzoek nodig is naar de bruikbaarheid van deze niet-farmacologische behandelmethoden- zie ook later.
Farmacologische pijnbehandeling
Paracetamol is, tenzij er sprake is van ernstig leverlijden of alcoholverslaving, een relatief veilig en effectief middel voor nociceptieve pijn. NSAID’s en zwakke opioïden zoals codeïne en tramadol hebben bij ouderen met dementie een onduidelijke werking en daarnaast erg veel bijwerkingen, waardoor terughoudendheid wordt gevraagd bij het voorschrijven van deze middelen. Er is bij ernstige nociceptieve pijn zeker een plaats voor sterkere opioïden, zoals morfine, oxycodon, fentanyl en buprenorfine, ondanks dat er bij ouderen veel bijwerkingen zijn, die dus goed moeten worden gemonitord. Bij neuropathische pijn is er plaats voor nortryptiline, carbamazepine, gabapentine en pregabaline, maar ook dit moet steeds plaatsvinden onder strenge monitoring en evaluatie van werking en bijwerkingen. Een van de weinige studies naar de effecten in de praktijk bij mensen met dementie in het verpleeghuis, liet zien dat buprenorfine veel bijwerkingen gaf, met name bij gelijktijdig gebruik van antidepressiva.115 In onderzoek naar pijn bij mensen met verstandelijke beperking neemt de aandacht sterk toe voor de farmacologische complexiteit van pijnmedicatie, zoals genetische afwijkingen en de interactie met psychofarmaca.114
Natuurlijk is het ook belangrijk dat er geen onjuiste medicamenteuze behandeling gekozen wordt, zoals NSAID’s bij chronische neuropathische pijn.
Niet-farmacologische pijnbehandeling
Polyfarmacie komt relatief vaak voor bij mensen met cognitieve stoornissen, terwijl zij vanwege hun neuropathologie extra gevoelig zijn voor bijwerkingen van geneesmiddelen.114 116
Dat is, naast de gewijzigde farmacokinetiek en farmacodynamiek bij ouderen, een belangrijke reden om niet-farmacologische interventies als eerste stap in te zetten. Bij gedragsproblemen is het over het algemeen nu wel aanvaard dat deze interventies ingezet moeten worden voordat medicamenteus gehandeld wordt, en ook de effectiviteit daarvan is goed aangetoond.117 Niet-farmacologische interventies voor pijn bij dementie echter zijn wel beschreven, maar er zijn helaas weinig wetenschappelijke studies naar gedaan.118 Een recente studie in een verpleeghuis liet zien dat massage leidde tot minder pijn en minder gebruik van ‘zo nodig medicatie’.119 Opvallend in deze studie was dat mensen met dementie, ongeveer de helft van de participanten, het meest gebaat waren bij de massage. Een review van studies naar complementaire zorg voor pijn en agitatie bij dementie vond bewijs voor de effectiviteit van massage, maar ook interventies waarbij ‘menselijke interactie’ centraal staat.120 Een relatief kleine studie liet een positief effect zien op pijn van inzet van de elektronische zeehond.121
Combinaties en stapsgewijze interventies
Omdat pijn een multidimensionele achtergrond heeft, is een multidimensionele en stapsgewijze benadering aan te raden. Het inzetten van een stapsgewijze, multicomponent interventie gericht op gedrag en pijn (STA OP!) was effectief voor zowel pijn als gedrag.122 123 Een zorgprogramma dat zich richt op de levenskwaliteit van verpleeghuisbewoners met ernstige dementie en hun naasten (‘Namaste’) bleek ook pijn te verminderen.124 Complementaire pijnbehandeling wordt ook aanbevolen voor toepassing bij mensen met verstandelijke beperking.125
4. Implementatie in organisatie/opleiding
Wat betreft de organisatie van zorg geven de richtlijnen ‘Pijn bij kwetsbare ouderen’1 en ‘Signaleren van pijn bij verstandelijke beperking’126 een aantal handvatten. De richtlijnen adviseren dat ieder zorg-/behandelteam dat met kwetsbare ouderen of mensen met verstandelijke beperking werkt, kan terugvallen op een goed geschoold multidisciplinair samengesteld pijnteam. Hoewel pijn onderkennen een taak van de directe verzorger en behandelaar is, kunnen de patiënt/cliënt en diens familie en mantelzorger(s) een belangrijke bijdrage leveren aan de signalering van pijn, zeker bij een ernstige cognitieve of communicatieve beperking. De mogelijkheid tot consultatie van een expert is belangrijk, evenals een registratiesysteem om het proces te ondersteunen.127
De publicatie van een richtlijn garandeert geenszins een eenvoudige implementatie, en zeker niet als het op zoveel vlakken en doelgroepen een verandering teweeg wil brengen (zowel bij herkenning, diagnostiek, behandeling en evaluatie). De genoemde richtlijnen zijn dan ook maar matig geïmplementeerd. In een recent afgerond ZonMw project, waarin de richtlijn in twee verpleeghuizen is ingevoerd, is gewerkt aan producten om implementatie meer handen en voeten te geven. Dit heeft geleid tot een implementatie handleiding128 129 en een FTO (Farmacotherapieoverleg) module pijn130.
In opleidingen van artsen, paramedici en verpleegkundigen is te weinig aandacht voor pijn, het onderwijs is vaak nog te biomedisch ingestoken, niet gebaseerd op de nieuwste inzichten, en de kennis van richtlijnen is ook onvoldoende.131 132
Verschillende pijnobservatie instrumenten waaronder de PACSLAC-D zijn inmiddels in de praktijk verder geïmplementeerd en ingebed in bijvoorbeeld het Elektronisch Patiënten Dossier (EPD). Hoewel dit in bepaalde organisaties redelijk is geïmplementeerd, en zorgprofessionals aangeven wel degelijk pijn scoringsinstrumenten te gebruiken9 132, lijkt ook hier de koppeling met het toepassen van interventies naar aanleiding van het meten van pijn nog niet evident. Weinig instellingen hebben ‘dedicated’ aandachtsvelders, terwijl deze ‘champions’ wel verbetering kunnen brengen.133 Bovendien beschikt niet elke zorginstelling voor mensen met dementie of een verstandelijke beperking over een interdisciplinair werkend pijnteam of wordt dat onvoldoende ingezet. De oprichting van een nationaal kennisnetwerk over pijn bij mensen met een verstandelijke beperking wordt momenteel verkend: deze academische werkplaats heeft onder andere een model van een effectief pijnteam als speerpunt.134 Voor een pijnteam is het belangrijk om sector-overstijgend samen te werken: bijvoorbeeld verpleegkundigen in de gehandicaptensector die zich specialiseren als pijnconsulent en palliatief zorgconsulent. Een ander voorbeeld is de noodzaak tot een werkinstructie voor ziekenhuispersoneel om familieleden en persoonlijk begeleiders tijdig te betrekken vanwege kennis over de cliënt.135
Samenvatting kennishiaten pijn bij cognitieve stoornissen
1. Biologie
Hoe veranderen de pijnervaring en de uiting van pijn bij de verschillende vormen van cognitieve stoornissen, en wat betekent dit voor de epidemiologie van pijn in deze groepen? Wat is de oorzaak en wat het gevolg van de pijn?
2. Beoordeling
Hoe kunnen we pijn goed herkennen, beoordelen en meten, zeker als zelfrapportage niet meer goed mogelijk is? (Bijvoorbeeld validiteitsvragen omtrent het meten van pijn, wat is de gouden standaard, gebruiksvriendelijkheid, het observeren van chronische versus acute pijn, en het gebruik van technologische hulpmiddelen). Hoe vaak speelt pijn een belangrijke factor bij probleemgedrag, en waar hangt dat mee samen: persoonlijkheid, ernst van de pijn, al dan niet kunnen verbaliseren of andere zaken?
3. Behandeling
Welke behandelingen zijn effectief, hoe kun je die goed interdisciplinair uitvoeren en hoe kun je die goed monitoren? (Verschillende behandelvormen, niet-farmacologisch, palliatieve zorg, tandheelkundige zorg, complementaire zorg). Hoe zorgen we voor goede implementatie van pijn meten en pijn behandelen, en vooral ook van niet-farmacologische behandelingen, hoe kunnen we observaties tussen verschillende disciplines, of tussen familie en zorgverleners, beter communiceren zodat herkenning van pijn en monitoring/evaluatie van behandeling wordt verbeterd?
4. Context
Wat kunnen we in het onderwijs doen om meer begrip, kennis en vaardigheden op dit gebied te ontwikkelen? Hoe kunnen we opleiding en implementatie verbeteren?
Er is veel geleerd de afgelopen jaren en er zijn mooie interdisciplinaire projecten geweest die hebben geleid tot meer kennis. Maar we zijn nog niet zover dat we de grote vragen over pijn bij mensen met cognitieve stoornissen hebben beantwoord en er bestaat dus helaas nog veel lijden dat niet nodig zou moeten zijn. Om de kwaliteit van leven van deze mensen te verbeteren, is het nodig dat ook subsidiegevers de komende jaren hier in investeren.
Namens de Nederlandse groep Onderzoek naar Pijn bij Cognitieve stoornissen:
Wilco P. Achterberg, Margot W. M. de Waal, Juanita Cheuk a Lam, Petra Crutzen-Braaksma, Annelore H. van Dalen-Kok, Paulien van Dam, Nanda C. de Knegt, Janine van Kooten, Frank Lobbezoo, Hanneke J. A. Smaling, Gregory P. Sprenger, Jenny T. van der Steen, Carolien (N.J.) de Vries, Sandra M.G. Zwakhalen, Martin Smalbrugge, Joukje M. Oosterman